Dag Saskia,
ik ben weer op aarde geland, zal ik maar zeggen. Dat voelt beter dan op plekken
waar je zo snel mogelijk weg wilt. Het ziekenhuis, het afhankelijk zijn van anderen
is afgeschud. Het leven thuis, en in m’n atelier, wordt langzaam weer in gang gezet.
En dan hier het volgende verhaal.
Hartelijke groet,
Rien
1
Frank Auerbach kijkt mij vanaf zijn boek ‘Frank Auerbach gespräche und malerei’, geschreven door Catherine Lampert, indringend aan. Tenminste dat verbeeldt ik mij. Ik lees over zijn jeugd. Ik zie hem als kind in de tuin van Bunce Court op een foto staan, in 1939. Dat is het huis waar hij als kind woonde. Hij is daar een jaar of acht. Zijn ouders zullen in 1943 in Auschwitz het leven laten. Paul Celan, de dichter, heeft een graf voor hen in de lucht gezocht. Frank heeft ze in 1939 voor het laatst gezien,
In Berlijn, toen ze hem op de trein naar Hamburg zetten. Zijn ouders, Charlotte en Max, leven voort door de twee foto’s die in het boek afgedrukt staan. Charlotte houdt in 1931 de kleine Frank liefdevol in haar armen. Max staat in 1932 in hun huis, zijn linkerarm leunt op iets, vermoedelijk een schoorsteenmantel. Hij kijkt ons open aan. Waar verstopt een foto zich in ons lichaam? Vinden we die terug als wij onze ogen sluiten? Een boek lezen over een door jou bewonderde kunstschilder is een riskante zaak, en zeker in het geval van Frank Auerbach. Zijn ‘woordloze’ schilderijen lijken je te dwingen om alleen te kijken, niet meer dan dat. Ze willen, terwijl je kijkt, tot je doordringen. Ze dwingen je a.h.w. tot zwijgen, de woorden ‘begrijpen’ dat, ze houden hun mond. Ze gunnen mij de tijd om te kijken, en zwijgend te leren ‘begrijpen’ wat er getoond wordt. Niet kijken met je tong. Kijken, en nogmaals kijken. That’s all.
Moeilijk genoeg, en zeker in een cultuur waar woorden op dingen (of waarnemingen) plakken, een groot goed is. Waar beschrijvingen van het geziene meer gewaardeerd worden dan het ding zelf. Waar een ding zwijgend tot je nemen eerder begrepen wordt als een weigering tot communicatie, een afwijzing van een mogelijk gesprek.
2
Wanneer er langzamerhand, na wat aarzelende woorden, een diepe stilte ontstaat, terwijl je met een vriend door een museum loopt, en geen van beiden weten hoe ze hun ervaringen onder woorden kunnen brengen, komt het zwijgen hen te hulp. Wordt ‘het zwijgen’ een welkome kameraad. Is het het zwijgen zelf dat hen verbindt, dat spreken overbodig maakt.
Ik las ooit dat Samuel Beckett en zijn Vader, op een dag waren gaan vissen op de Ierse Zee. Het was een heerlijke dag geweest. Ze hadden niets tegen elkaar gezegd. Voelt diep gevoeld geluk zo aan?
Mijn Vader, die al lang ter ziele is, brengt zo nu en dan zwijgend een dag met mij door. Ik vertel hem meestal het één en ander over de wereld van nu. Dat voelt goed, hoewel we de laatste tijd in een krankzinnige wereld terecht gekomen zijn. Maar, wat klaag ik nou, mijn Vader heeft als jonge man de Tweede Wereldoorlog meegemaakt, en bij de Moerdijk gevochten, dus hij zal wel denken: ‘de mensen leren het nooit.’ Hij geeft nooit antwoord, maar dat kan de pret niet drukken. We voelen ons dicht bij elkaar, en volkomen op ons gemak.
Nog niet zo lang geleden heb ik een catalogus van Leon Kossoff (1926-2019) gekocht. De levenslange vriend van Auerbach, en eveneens kunstschilder. De motieven in hun beider schilderijen lopen redelijk parallel. Portretten, zelfportretten, je dagelijkse omgeving, mensen op straat, de drukke ingang van de metro bij jou in de buurt, spoorwegemplacementen, stadsgezichten en Christchurch, gebouwd tussen 1714 en 1729, in East End, de buurt waar hij woonde. Zeker geen onderwerpen waar je van achterover slaat. Dicht bij huis, je eigen stad. Niks exotisch. Hele voor de hand liggende onderwerpen. Maar, zo geschilderd dat je verbijsterd bent. Bestaat dit ook? En op zo’n manier? Het komt, volgens mij, omdat ‘tijd’ een essentieel deel van het onderwerp is. De tijd die alles steeds weer ‘in een ander licht’ zet. De Tijd die de dingen in lagen zichtbaar maakt, De Tijd die afgepeld dient te worden.
3
Het roept beelden op van al die kunstenaars die een motief eindeloos herhalen. En dan denk je vanzelf aan Paul Cézanne met z’n Mont Saint Victoire, aan Claude Monet en de Kathedraal van Rouen, steeds badend in een ander licht. Of Giorgio Morandi (1890-1964) met zijn potjes, schaaltjes en flessen. Iedere keer weer net even iets anders gearrangeerd. Het aantal kunstenaars dat zo te werk gaat, dat aan de herhaling van een bepaald motief de voorkeur geeft, is groot.
Ook Frank Auerbach keert vaak naar dezelfde motieven terug, een model wordt steeds, op hetzelfde schilderij, opnieuw afgebeeld, en iedere keer kijk je er in verbijstering naar, en leer je weer iets nieuws over ‘de aard der dingen’. Over ‘feiten’, zoals Auerbach ze noemt. Bij beide schilders glijdt de verf ‘nerveus’ over het doek of het papier. De verf lijkt geen rust te kennen. De verf lijkt onafhankelijk van het onderwerp zijn gang te gaan. De verf zoekt zijn eigen weg, zou je kunnen zeggen, en de oudere voorstelling wordt opnieuw geschilderd. De verf zelf is evenzeer het onderwerp, en is niet alleen maar dienend aan het onderwerp. Het zet ‘zichzelf’ stevig ‘in de verf’. Het ‘stort’ zich op het doek, soms in razernij, dan weer als een rustig voortkabbelende beek in een lieflijk dal.
Het schilderij functioneert, zowel bij Auerbach als bij Kossoff, op twee niveau’s; dat wat geschilderd wordt, én hoe het geschilderde zich vormt. De herhaalde handeling van het schilderen drukt de zoektocht naar de essentie van het portret uit. Het schilderij is uitdrukking van ‘tijd’. Van de ervaring daarvan als onlosmakelijk onderdeel van wat het schilderij, of de tekening, tot uitdrukking tracht te brengen.
Zo ongeveer hetzelfde geldt voor Leon Kossoff. De Franse schilder Jean Fautrier (1998-1964) heeft het ongeveer zo gezegd: ‘Ik schilder net zo lang door (zijn schilderijen zitten zeer dik in de verf) tot ik de indruk krijg dat het onderwerp gaat ‘leven’, zichzelf uit de verf ‘bevrijdt’.
4
David Bosberg en Chaim Soutine zijn twee kunstenaars die al vroeg in de twintigste eeuw voorgangers zijn van Auerbach en Kossoff. David Bomberg (1890-1957) was in de vijftiger jaren de leraar van Auerbach en Kossoff. Aanvankelijk was hij een vorticist, vanaf de dertiger jaren werden zijn werken steeds expressiever, zijn landschappen werden gekenmerkt door brede bewegingen van zijn kwast. Eén grote kleurrijke zwiep en je bent in een ander dal belandt. Ooit, in de vijftiger jaren, stond er een bouwplaats tegenover het huis waarin Auerbach een kamer gehuurd had. Die bouwplaats was iedere dag anders, logisch, er werd immers gebouwd, iedere dag trad er verandering op. Die bouwplaats fascineerde hem.. Leven is tegelijkertijd hetzelfde en iedere dag anders. Zo wordt er geschilderd, hetzelfde en anders. Tot de kwast zwijgt.
De dichter Stephen Spender (1909-1995) heeft in zijn tekst voor de catalogus van Auerbach ( Marlborough Gallery, Londen, 1982) het ongeveer zo gezegd: ‘Als je naar een oude vrouw op straat of in de bus kijkt, zie je tevens de spelende kleuter, haar vroege jeugd, de volwassen vrouw en haar middelbare leeftijd. En dat zomaar op één schilderij. Dat is mooi gezegd.
Blijkbaar kon Auerbach zich weinig herinneren van Berlijn, van zijn vroege jeugd. Hij was pas 8 jaar toen hij Duitsland verliet, het kindertransport vanuit Hamburg was, meen ik, het laatste dat Duitsland achter zich liet. Ondanks het feit dat hij zich vrijwel niets herinnert van toen, roepen zijn schilderijen en tekeningen het beeld op van getormenteerdheid. Sijpelt ‘de herinnering’ aan alle onvoorstelbare verschrikkingen toch door in zijn manier van werken? De dikke lagen verf, of lagen houtskool, waarin de menselijke tragedie zichtbaar wordt. Wordt de verschrikking en ontmenselijking van de Tweede Wereldoorlog opnieuw voelbaar?
5
Frank Auerbach brengt, na de Grote Oorlog, veel tijd op straat en in de bus door. De kamers die hij huurt zijn niet veel soeps, hij gaat graag naar buiten. Hij leert zo het pijnlijke, gewonde gezicht van Londen kennen. Veel door bombardementen ingestorte gebouwen. Veel bouwplaatsen. Veel constructies. Hij, en Leon Kossoff, maken er tekeningen van. Enorme gaten in de grond, grote kranen daar in de diepe toekomstige fundamenten. Werkmensen sjouwen rond met te zware bouwmaterialen, stalen balken liggen kris kras, daar in de diepte, te wachten tot zij onderdeel zullen zijn van het nieuwe, imponerende kolos, waar iedereen letterlijk tegenop zal kijken. Het geraamte van het menselijk ‘kunnen’ van de toekomst. Het woeste, destructieve verleden? Dat sturen we direct door naar het onderbewuste. En wij, wij spreken elkaar moed in : ‘Ja, meneer, net wat U zegt, als we de schouders er onder zetten, komt het vanzelf goed.’
Een wereldstad herstelt zich, zo’n stad is er niet zomaar onder te krijgen. Aan de andere kant van de Noordzee vindt gaandeweg, met Marshallhulp een economisch wirtschaftswunder plaats. Een land in puin verandert in een ‘herstelde’ samenleving, één met hopelijk een betere toekomst. Het vrijwel volledig gebombardeerde oude centrum van Berlijn gaat, in de loop der tijd, ook weer herrijzen. De beelden van de ooit zo swingende wereldstad krijgen opnieuw vorm. Het Berlijn waar Stolpersteine (struikelstenen) aan haar Joodse bevolking herinneren, waar haar geschiedenis dramatisch ‘voelbaar’ wordt in het fascinerende Jüdisches Museum, van de briljante Pools/Joodse architect Daniël Libeskind.
Rien Monshouwer
Den Haag, 14 maart 2025

Columns van Rien Monshouwer & Saskia Monshouwer – schrijvers met dezelfde achternaam, maar we zijn geen familie. We zijn naamgenoten, ‘tocayo’ in het Spaans. Ik kom dat woord tegen in een brief van Vibeke Mascini, onderdeel van haar correspondentie met Ella Finer, gepubliceerd onder de titel Silent Whale Letters. Dat Rien en ik besloten hebben om te corresponderen, heeft te maken met onze voorkeuren. Rien is beeldend kunstenaar met een grote liefde voor literatuur. Ik ben een critica met een grote interesse in literatuur en beeldende kunst. Zijn wij de helicopter en de walvis van Vibeke Mascini? Zijn wij de paraplu en de schrijfmachine op de ontleedtafel? Welke frequentie gaat de bandbreedte van onze correspondentie bepalen?