29. saskia monshouwer

Lieve Rien,

Op dit moment lees ik verschillende boeken tegelijk. Ik lees de biografie van Georges Perec van David Bellos die ik een aantal weken geleden op de boekenmarkt op het Spui heb gevonden. Ik lees snippertjes van Clarice Lispector uit een bundel met de tijdschriftcolumns die zij schreef, en soms een heel klein stukje uit J.G. Ballards The drowned World, een tamelijk stoere science fiction met zo nu en dan een fijne fantasievolle beschrijving. (The Chrystal World las ik al en vond ik, ondanks een nare clichématige beschrijving van een Afrikaans land, amusant – als ik eerlijk ben vond ik de beschijving van Cameroen erger dan dat.) En in weerwil van die overdaad kocht ik toch weer nieuwe boeken. Mrs. Dalloway van Viriginia Woolf en Bring no Clothes, Bloomsbury and the philosophy of fasion van Charlie Porter. Ik noteer het maar even, omdat ik soms bang ben om zo’n boek te vergeten. Ligt het daar. Doe je er niets mee. Als je het kort genoemd hebt, is het in ieder geval van jou.

Voor de boeken die ik lees volg ik zorgvuldig enkele paden. Voor de Oostenrijk trilogie verdiep ik me: 1. In apocalyptische toestanden; 2. In Oostenrijk tijdens de aanloop naar de eerste wereldoorlog (om de positie van Oostenrijk in de tweede wereldoorlog te begrijpen); 3. In de Joodse diaspora. Dat laatste interessepunt sluit aan op het tweede in dit rijtje. Vroeg me plotseling af hoe dat nou eigenlijk zit met de Joden in Wenen die immers overal (uit het voormalige keizerrijk) vandaan kunnen komen…Ik heb het altijd leuk gevonden om over de Joodse geschiedenis te lezen, las enkele mooie boeken over Frankrijk, en het werd tijd om Midden- en Oost Europa beter te begrijpen. Daar, bij die Joodse geschiedenis sluit ook de biografie van Perec aan: Het boek begint zoals gebruikelijk met een beschrijving van de wederwaardigheden van de familie van zijn vader de Perecs (Peretz – wat als ik het goed begrijp ook krakeling (Pretzel) betekent in het Hongaars) en die van zijn in Auschwitz overleden moeder, de Szulewicz-en. Wat volgt is een bijzondere migratiegeschiedenis – zijn niet alle migratiegeschiedenissen bijzonder? – van Polen, via Wenen, naar Frankrijk, Haifa en Amerika (denk Kafka!). Wat jij!

Vanwege mijn interesse in deze geschiedenissen koop ik ook De Parelduiker. Daarin staat een artikel over Ludwich Winder, een voor mij onbekende naam. Een Praags / joodse auteur die in 1937 een roman over Franz Ferdinand (de troonopvolger van Oostenrijk) schreef. Je kunt je wellicht voorstellen dat ik er meer van wil weten. Ik wacht nog even met de aanschaf. Ben bang dat het boek anders blijft liggen. Dat is zonde.

Het onderzoek voor deel III is ook een beetje uitstel. Ik wil iets schrijven over mij en mijn familie en het verleden, en weet nog niet hoe. Uit wat ik schrijf moet duidelijk worden waarom ik met zoveel argwaan naar zowel Nederland en Nederlanders, als naar Oostenrijk en Oostenrijkers kijk. Waarom ik nationalisme verafschuw – ook in milde vorm, gewoontes en identiteit betreffend – ik streef liever naar een identiteit (identiteiten) die vager is (zijn), eigener, subtieler, souvereiner. Ik houd ook niet van nostalgie, kijk niet graag terug op mijn jeugd. Liever vooruit, daar is het plezieriger, veiliger, gewoonweg beter. Zoiets dus, kunst en trauma.

Vandaar mijn interesse in Perec, hoewel ik hiermee niet zeg dat zijn literatuur uitsluitend of hoofdzakelijk op trauma berust. Kom op! Er is zoveel meer. Het werk van Perec wordt pas echt interessant als hij zich op deconstructie en vorm richt. Via Youtube beluister ik ‘Die Machine’, een Duits hoorspel dat hij in 1967 in Saarbrücken maakt samen met vriend en vertaler (Frans-Duits) van het eerste uur Eugene Helmle of Helmlé (Bellos schrijft de naam zonder accent aigu, in de Diophanes uitgaven van de romans van Perec staat Helmlé.). In Die Machine wordt het gedicht van Goethe über allen Gipfeln op alle mogelijke manieren verhakseld en verhaspeld. Een bijzonder grappig stuk, dat behalve een revolutionair, avantgardistisch hoorspel, ook een oefening is in manieren waarop je taal via strikte opdrachten kan analyseren en veranderen. Perec is als hij het hoorspel schrijft al vertrouwd met OuLiPo, en de manier waarop hij het gedicht verbetert, lijkt sterk op de manier waarop Marc Nagtzaam tekent: vol humor, bizarre regels volgend waardoor schijnbaar machinaal gemaakte kunst ontstaat.

Where are the feelings? (…) Feelings? Replied Perec. You can put those in at the end. [1] De aandacht voor vorm is de reden dat ik Perec een omwegkunstenaar noem. Ik denk dat het helderder is, hygiënischer zelfs, om niet bij het dikke-ik te beginnen. Bovendien is mijn interesse in Perec ook een sprong in het koele water van de avant-gardes en modernismen in kunst en literatuur. Ik hou van de collage en het verknippen van teksten, en van de combinatie van woord en beeld. Daarom heb ik inmiddels een kleine bibliotheek aangelegd met vreemde, mooie, bijzondere boeken, variërend van Alfred Jarry, Raymond Roussel, Michel Butor, David Markson, Walter Abisch. Leuke boeken, vreemde boeken, soms begrijp ik er niks van. Het is een sport om ze te vinden en in bezit te krijgen. Wie weet waar ik the Ass’s tale van John Farris kan krijgen? Een outsider kunstenaar uit New York die ook met David Hammons samenwerkte. Op een Belgische pagina over avant-garde literatuur vind ik ook een artikel over werk van Michael Tedja. Dat doet goed.

Omwegen. Tussenvormen. Ook lezen en verzamelen zijn omwegen. Dat heb ik nodig. Misschien ook gewoon omdat ik een fijne twijfelaar ben, een flaneur wellicht. Ik denk zo langzamerhand ook weer na over het derde wandelboek dat nog steeds gemaakt moet worden. Dat wordt literairder en beeldender dan de eerste twee. Het gaat er komen.

Vanwege die interesse in kunst en trauma bezoek ik wanneer ik naar mijn moeder ga de expositie van Jan Hoek en zijn gezelschap het SAAC, het (Sexually Abused Artists Collective) in het Nieuwe Domein in Sittard. Daar heb ik op de lagere en de middelbare school gezeten, sterker nog het nieuwe museumgebouw ligt op een terrein aangrenzend van dat van mijn oude middelbare school. Het is een mooi gebouw, ruim en licht, hoewel het vastgoed/nieuwbouwproject van voormalig rijksbouwmeester Jo Coenen verder mislukt is. De straat die naar het museum voert klinkt ook nu nog, jaren na de opening van het winkelcentrum en de bibliotheek, hol en leeg. 

Ik ga het gebouw binnen. Boven de gezamenlijke informatiedesk museum en bieb hangt een groot aubergine-kleurig object. Seksueel misbruik, geen eenvoudig onderwerp maar ik ben nieuwsgierig en vind vooral de titel pakkend:  I Think U did something to me, and now it’s in Everything I See and do. De titel is van Hoek en hoort bij een videowerk. Een compilatie van bewegende beelden opgenomen met een telefoon die onschuldig lijken, maar het toch niet meer zijn. Beelden uit Afrika, jongens die met elkaar praten een scooter op de achtergrond, gewoon wat beelden van een stad. Ik denk dat dit een zinvolle manier is om de invloed van nare seksuele ervaringen te verbeelden. Iedereen kent het effect van seks en suikerklontjes, van de vage verwisselingen die zich voordoen als eigenlijk seks in je hoofd hebt. Je onschuld verliezen lijkt op deze verwarring.

Maar het werk van Hoek zie ik pas later. Eerst wordt ik bij de entree via witte half opake gordijnen de domeinen van enkele schrijvende deelnemers ingeleid, Alma Mathijsen, dochter-van en schrijfster, één die ook heel aardige tekeningen maakt, surreëel, als kinderboekenillustraties, veel ogen. Ik word via de gordijnen een spiraalvorming slurfje ingeleid. Naar het hart van de presentatie van Mathijsen. Ik loop de spiraal weer uit.

Dan hoog boven mijn hoofd kwetsbare borduurwerken van Levi Jacobs. ‘tandenpoetsen’, ‘voel het’, ‘een blauwe oog’: Mooi! Ah. Dat verheugt en verdriet me, Valentijn Hogenkamp. Dat is iemand die ik via podcasts en radioprogramma’s volg. Interessante en intelligente visie op literatuur en zichzelf. Ik was me voordat ik de expositie bezocht niet bewust van het gegeven dat er naast beeldend kunstenaars ook schrijvers en filmers mee doen aan de expositie. De tekeningen van Hoogenkamp gaan over misbruik, gender en identiteit (twijfel, het gebrek aan veiligheid en identiteit). Ze schrijnen.

En zo loop ik langzaam verder de tentoonstelling in, nadenkend, kijkend en misschien zo nu en dan ook wegkijkend, want ik kan niet zo goed tegen ellende, was daar vroeger al bang voor. Eucalypta, Ik zal je pakken! Ik zal je pakken!, kraste ze. En ik dook weg achter een stoel. Gelukkig ben ik nu groot en denk ik er anders over, vind het ook wel fijn om een heks te zijn en zo nu en dan een mompelende kabouter af te schrikken en op te eten. Ik ben groot en sterk en verstandig en heb een verzorgd gebit. Dat wil niet zeggen dat ik tegen de werken van Ronald Ophuis kan. Ik voelde me altijd al medeplichtig. Daar heb ik hem niet voor nodig. Ik denk aan de gesprekken met mijn zusje. Twee meisjes lopen van school naar huis: Hebben jongens het makkelijker dan meisjes? Zijn ze vrijer? Zijn ze sterker? Over één ding zijn het eens: De vrijheid om zelf te besluiten wat je fijn vind en wie je wilt zijn, is het enige dat de ellende kan verzachten.  

Tot zover de expositie in Sittard. Ik ontmoet er een oud klasgenoot aan de balie. Het is toeval dat mijn nieuwe boek Bring No Clothes, Bloomsbury and the Philosophy of Fashion van Charlie Porter aansluit op het onderwerp. Ik lees het niet lang na mijn tentoonstellingsbezoek en ben gechoqueerd als ik te weten kom dat Virginia Woolf en haar zus Venessa Bell na de dood van hun ouders een aantal jaar misbruikt worden door een halfbroer. Hij slaapt met hen en kleedt hen. Ze nemen deel aan dinner parties en het sociale leven. Maar hoe Porter schrijft stelt ook gerust. Het troost. Hij queer en houdt van kleding, weet aan de hand van de manier waarop mensen kleren dragen uit te leggen hoe kleding bevrijdend kan zijn. Over de zachte, sluik vallende kledingstukken die Woolf draagt als ze haar korset voorgoed heeft uitgedaan, schrijft hij:

Throughout her life, Woolf displayed symptoms that today could be diagnosed as  bipolair disorder. Her life has often been defined by the unbearable lows: my paperback copy of Mrs. Dalloway, from 1989, talk in the author biography of het ‘recurring bouts of madness’.
            This stigmatizing narrative of ‘madness’ has stuck. If we approach Woolf through her clothing, we can give her space to recover and find herself (…).
[2]

Hoewel ik de liefde voor mode van Porter niet deel – zonder het te merken zit je zo op de achterbank bij Vuitton en Dior – en de wereld van de mensen van Bloomsbury vaak te klein en benauwend vind, ben blij met het boek. Het is zo menselijk geschreven en vrijheidslievend.

Beste Rien, je hebt waarschijnlijk gelijk als je over Auerbach schrijft dat de jeugdervaring die hij zich niet herinneren kan – zijn reis van Berlijn, naar Hamburg van waaruit het kindertransport plaatsvond, hij was 8 schrijf je – toch doorsijpelt in zijn werken. Maar ik denk ook, evenals Perec, dat kunstenaars zich vaker bewust zijn van de relatie verleden / nieuw werk, dan veel teksten suggereren. Niets is meer ambivalent dan een terugblik op je eigen leven. Je hoopt ook dat je werk je beschermt en dat het een nieuw leven mogelijk maakt.

Saskia
Amsterdam, 3 juni 2025


I think U did something to me and now it’s in everything I see and do ׀ SAAC (Sexually Abused Artists Collective) ׀ Het Nieuwe Domein ׀ Sittard 18.02-18.05.25


[1] David Bellos, Georges Perec, a life in words, David R. Godine Publisher, Boston 1993 (p. 424)

[2] Charlie Porter, Bring no Clothes, Bloomsbury  and the philosophy of Fasion, Penguin Books 2023 (p. 35)


Columns van Rien Monshouwer & Saskia Monshouwer – schrijvers met dezelfde achternaam, maar we zijn geen familie. We zijn naamgenoten, ‘tocayo’ in het Spaans. Ik kom dat woord tegen in een brief van Vibeke Mascini, onderdeel van haar correspondentie met Ella Finer, gepubliceerd onder de titel Silent Whale Letters. Dat Rien en ik besloten hebben om te corresponderen, heeft te maken met onze voorkeuren. Rien is beeldend kunstenaar met een grote liefde voor literatuur. Ik ben een critica met een grote interesse in literatuur en beeldende kunst. Zijn wij de helicopter en de walvis van Vibeke Mascini? Zijn wij de paraplu en de schrijfmachine op de ontleedtafel? Welke frequentie gaat de bandbreedte van onze correspondentie bepalen?

top of page