20. saskia monshouwer – Oostenrijk

U hebt Fanny Goldmann toch gekend? Je spreekt met Rien Monshouwer over Oostenrijk. Hij zegt: ‘Ik zou het aardig vinden als jij eens over Oostenrijk schrijft, je visie geeft op dat land. Komt jouw moeder daar niet vandaan? Lachende ogen, die van een ondeugend kind. Je neemt een voorschot. Vraag: Wat is Oostenrijk voor jou? Antwoord: Een expansievat. Wát? Nou, een expansievat, zo’n tonnetje dat aan een keukengeiser hangt:
De plaatsing van een sanitair expansievat is niet verplicht maar kan aangewezen zijn. In  afwezigheid van een expansievat kan de uitzetting van het water -te wijten aan de verwarmingscycli- een regelmatige opening van het veiligheidsventiel tot gevolg hebben.

Je voelt je verbonden met Oostenrijk, vooral met Wenen die grote, multiculturele stad waar je moeder geboren werd. Jullie gingen er als familie in de zomervakantie met de trein naartoe, moeder, broertje, zusje. Tantes, ooms en lange, warme zomers op de tuinderij, gladiolen, en een schildpad in een oude kas tussen de cactussen en de Stephansdom! En de Katakomben! En de Kapuzinergruft! De schildpad heet Mina en wordt door je oma verzorgd. Je voelt je dus verbonden met Wenen en hebt herinneringen aan de stad. Je weet hoe ze ruikt en hoe het eten smaakt en hoe warm het er is in de zomer en hoe het bruine stof aan de huizen en de auto’s kleeft. De Donauoevers aan de rand van Floridsdorf zijn steil en breed. Je kunt er fietsen en spelen. In de Oude Donau wordt gezwommen. De huizen in de buurt klinken hol en helder; mozaïek op de vloeren, stenen trappen, gietijzeren relingen met gladde houten leuningen, witte wasbakken op de gang, zo’n kleine ronde bak met een hoge rand van zwarte florale motieven en een koperen kraan in het midden van de geëmailleerde muurplaat. Het licht uit de droge binnentuin valt breed en plat op de uitgesleten treden. Een groter contrast met de Amsterdamse houten trappenhuizen is ondenkbaar. Je voelt je verbonden met Wenen, al is jouw versie onbestaanbaar, een projectie, een leegte die je met fantasie en literaire beelden vult.  

Fantasieën. Waarheden. Angsten. Kennis. Herinneringen. Dat wat je weet over Oostenrijk. Dat wat je moet nazoeken en met lezen moet worden aangevuld. Je kent Waldviertel en Rapoltslag, het dorp vlak bij de Tsjechische grens waar je opa geboren werd, wachttorens, prikkeldraad en soldaten met geweren. Er zijn verhalen over Hitler, opnieuw soldaten en geweren. Nu aan twee kanten van de grens. Je kent Waldviertel maar hebt nog nooit de andere drie Viertel (of kwartieren) in de deelstaat Neder-Oostenrijk gehoord. Daarom lach je als je leest dat er ook een Wein-, een Most- en een Industrieviertel is. Je weet van Burgenland, ook een deelstaat, een smalle strook land tussen Wenen en Hongarije, maar de deelstaten Steiermark en Kärnten ken je niet. In Burgenland woont een Hongaarse minderheid en Kroaten. In Steiermark en Kärnten wonen veel Slovenen. Hun taal klinkt door in het plaatselijk dialect.   

Peter Handke is geboren in Kärnten, Ingeborg Bachmann ook. Voor Bachmann is Kärnten (of Karinthië) een jeugdherinnering. Het is er eenzaam en altijd oorlog. De streek ligt hoog tegen de bergen aan van Zuid Tirol. Bachmann spreekt goed Italiaans. Voor Handke is Kärnten een deel van Slovenië, het land waar zijn moeder geboren werd. Haar familie vormt een blauwdruk voor zijn romans en toneelstukken. Daar leven zijn personages, daar komen zij vandaan, de broers en ouders, grootouders, tantes en ooms, schuldig, gewelddadig, angstig, moedig, onderdanig, slim en ondernemend. In Wunschloses Unglück beschrijft hij het leven van zijn moeder die in de vroege jaren 70 een einde aan haar leven maakt.     

foto: ‘t Barre Land

Op een novemberavond in Theater Perdu luister je naar een voorgelezen versie van Immer noch Sturm, (Nog altijd storm / Het stormt nog steeds) ten tonele gebracht door ’t Barre Land in een vertaling van Miek Zwamborn. In een aantal korte scènes wordt over heden, verleden en toekomst van een kleine groep Sloveense boeren verteld. Er is een appelboomgaard. Er zijn oorlogen. Mededogen. Het beest in de bek zien. De acteurs zitten op stoelen, kisten vol appels tussen hen in, op de achtergrond de beschadigde tegelwand van de Perdu-theaterzaal. 

Handke keert terug naar zijn geboortegrond, naar Jaunsfeld in Slovenië en spreekt daar met zijn moeder, zijn tante, drie ooms en grootouders,” schrijft de site van ‘t Barre Land. “Zij (re)construeren het gewelddadige verleden van de streek, hun eigen dubbele verhouding tot ‘thuis’, tot de taal, vreemde invloeden en de oorlog. 

Moeder: Wat lees je?
Zoon: Alleen nog geschiedenisboeken.
Moeder: Sinds wanneer interesseert mijn zoon zich voor de wereldgeschiedenis?
Zoon: Ik lees de geschiedenis van onze streek en onze mensen hier, voor zover men die kan herleiden.
Moeder: Dat is niet ver… En wat brengt het lezen je? wat baat het? wat kan je ervan gebruiken?
Zoon: Baten? Niets. Gebruiken? Heel weinig. Het maakt je hulpeloos, hulpeloos, hulpeloos.

Foto: ‘t Barre Land

Wat Slovenië voor Handke is, is Oostenrijk voor jou? Wellicht. Je houd van de werken van Handke, van de locaties, van zijn taal, de complexiteit en personages. Niet dat je veel, laat staan alles van hem las, maar de kleine beetjes die je kent, prikkelen je verbeelding. Je las zijn verhaal over Cézanne en de Mont St. Victoire, die Lehre der St. Victoire, onderdeel van een drieluik dat algemeen als een breuk in zijn oeuvre wordt beschouwd: abstract en conceptueel vóór die tijd, gevoelens en drama daarna. De crux van Handkes ommekeer word ook verbeeldt, zij het wat afgezwakt in de Wim Wenders film Engel über Berlin waar Handke het scenario voor schreef. De film eindigt met een verliefde engel, en inderdaad Solvaig Dommartain als het circusmeisje is adembenemend.

Toch, hoewel je Handke bewondert, is het Ingeborg Bachmann die je werkelijk bezig houdt. Van Bachmann las je veel en er is altijd wel een tekstfragment van haar in jouw nabijheid. Flarden, stukken tekst, losse papieren, plannen, scenes. Je trekt lessen uit het werk van Bachmann: Ze betreffen je omgang met herinneringen en politiek. Haar hyperemotionele, getalenteerde én op zichzelf betrokken teksten – soms ook ongevoelig en koud – ja, haar labiliteit en intelligentie helpen je: Soms moet je als je goed wilt schrijven je emoties uitwerken, observeren, gebruiken, ook je angst. Dat veel van het werk van Bachmann unvollendet is (onaf) prikkelt je. Dat je haar leven aan de hand van briefwisselingen kan reconstrueren ook.



Om duidelijk te maken hoe belangrijk Bachmann voor je is en wat voor schrijver en lezer je bent, moet je een omweg maken en even teruggaan naar de eerste keer dat jij haar boeken las. Je leest Malina in de eerste jaren op de universiteit. Je bent op zoek naar interessante modernen: Boon en Brecht en Nabokov, Joyce en Violette Leduc, Genet en Malina.

Malina is een roman van Bachmann uit 1971. Het is een roman uit de cyclus Totesarten waaraan zij sinds 1961 werkt. Het is een experimentele roman en je bent onder de indruk. De taal is bezwerend. De vorm is complex. De roman verhaalt over het leven van drie mensen, een vrouw, de ik-figuur en verteller en haar twee minnaars Ivan en Malina. Jaren later lees je ook de twee andere boeken en fragmenten uit de Todesarten-reeks die na haar dood gepubliceerd zijn. Ze zijn onaf, bestaan uit fragmenten: Der Fall Franza, waarin onder andere herinneringen aan haar jeugd in Karinthië zijn opgenomen en Requiem für Fanny Goldmann dat het eerste boek had moeten zijn. Het versnipperde verhaal bevat scherven van het Wenen van je grootmoeder. Je herkent het intererieur van de huizen en de intieme omgangsvormen. Je leest Das dreißigste Jahr, een eerdere verhalenbundel en Simultan, een laatste boek met verhalen. Je leest haar één jaar geleden verschenen correspondentie met Max Frisch.

De teksten van Bachmann helpen je om je Oostenrijks te voelen. Bachmann experimenteert. Meestal is haar schrijfstem vrouw, soms man; Haar taal is Oostenrijks (niet Duits) en ze zet zich expliciet uiteen met de verschillen tussen beide landen en talen. Ze vraagt zich af wie zij is in relatie tot macht en schrijft over een situatie waarin je niet meer zeker weet met wie je aan tafel zit. (Voormalige / toekomstige) Fascisten? Joden? Daders? slachtoffers? In haar teksten gaat ze vervolgens van de positie van een slachtoffer uit. Fanny Goldmann, Franza, het zijn vrouwen die zich niet aan de macht kunnen onttrekken, ook al zijn ze intelligent en vasthoudend. De ik in Malina. “Es war mord”, luidt de laatste zin.    

Bachmann begint in haar romans dus bij het onvermogen, de wanhoop, en passiviteit van de schrijver, ikfiguur en beschouwer. Een positie die wellicht terug te voeren is op haar ervaringen tijdens de oorlog. Jaren die zij in relatieve veiligheid doorbrengt. Haar vader is in de aanloop van de oorlog nazisympathisant. In 1939 als de oorlog begint, is Bachmann 13 jaar oud. Ze zit dan twee jaar op een meisjesgymnasium in Klagenfurt bij de zusters Ursulinen, een katholieke school hoewel de familie evangelisch is. Vanwege haar leeftijd, gender en positie kan zij haar opleiding afronden, een luxe die lang niet iedereen in die jaren ten deel valt. Zou zij haar opleiding hebben kunnen afronden als zij een jongen was geweest? Haar broer Heinz is 13 jaar jonger. Zou zij haar opleiding hebben kunnen afronden als zij joods was? Het antwoord op de laatste vraag is evident. Volgt het einde van de oorlog, chaos en bombardementen en stromen ontheemden die langszij bewegen, en al die tijd die ogen, vuurtorenogen, dat denken en lezen van dat meisje, Ingeborg. Wat denkt ze? Wat ziet ze? Onmondig. Onmachtig. Kijken en niets kunnen doen.  

Onmondig. Onmachtig. Vanwege haar leeftijd en gender: Ze is een jonge vrouw. Wat kan ze doen? Onmondig. Onmachtig. Met haar goede opleiding en grote intellingentie speelt ze na de oorlog een belangrijke rol in boekenland. Ze studeert en promoveert op Wittgenstein. Ze dicht en krijgt in 1953, 27 jaar oud de Literaturpreis der Gruppe 47 voor haar gedichtenbundel Die gestundete Zeit. Ze wordt er – de enige vrouw in het gezelschap – niet rijk van, wel wereldberoemd. Ze schrijft radiospelen en doet kantoorwerk. Ze beweegt zich in de hoogste Oostenrijkse kringen, nonchalant, geliefd, gespeeld onbeholpen, arrogant. Dromend. Dichtend. Ze heeft een relatie met de Joodse dichter Celan. Ze vormt een glamourkoppel met Max Frisch, en heeft onderwijl een relatie met de componist Hans Werner Henze. ‘Ze was een mooie vrouw’, hoor je een oudere Duitse galeriehouder zeggen.  

Met het fragment over de Frankfurter Buchmesse wil je deze overwegingen besluiten. Het is een fragment dat bij de aantekeningen voor Fanny Goldmann (Das Buch Goldmann / Requiem für Fanny Goldmann) hoort en inzicht geeft in de ontwikkeling van meerdere personages uit de Totesarten-romans. De tekst werd in 1986 door Paul Beers vertaald en gepubliceerd in De Revisor. De vertaling lijkt tamelijk formeel en mist iets van de finesse van de oorsponkelijke tekst. Jij baseert je voor de Duitse tekst op een Piper/Suhrkamp uitgave uit 2017. De onaffe zinnen van Bachmann zijn niet alleen onaf omdat het om aantekening gaat; Je kunt vermoeden dat zij experimenteert met de stijl en nadenkt over de betekenis van de verschillen tussen het Oostenrijks en het Duits. Ze geeft af op de Duitse taal, wat natuurlijk iets zeer persoonlijks is. Hoe dan ook, jij leest die nuances niet in de tekst van Beers terug. Maar vooruit.   

De tekst over de Frankfurter Buchmesse wordt vertelt vanuit het perspectief van Malina, een mannelijk alter ego van Bachmann. Zij/hij wordt ontvangen door de Duitse uitgever Gernreich en diens jonge tweede vrouw Barbara (vermoedelijk Siegfried Unseld die Suhrkampverlag in 1952 van Peter Suhrkamp overnam). Malina ontmoet er ‘het jonge Stiermarkse genie Marc Jonas’, alias Maleta, een verwijzing naar Peter Handke die zijn Publikumsbeschimpfung al publiceerde. Hun mogelijke verwantschap blijkt uit de stille, achterdochtige (wederzijdse) bewondering, gerelateerd aan beider schrijftalent en komaf. Beide komen uit Kärnten, Klagenfurt, Graz. De jonge Maleta komt in de tekst uit Steiermark, maar dat is een grapje van de Duitse Barbara. Weet zij veel.

Behalve Malina, Peter Handke en Ingeborg Bachmann komen andere (toekomstige) romanfiguren voor in de tekst: Uit Requiem fur Fanny Goldmann / Das Buch Golmann, Fanny Goldmann en Maria Malina (de zus van Malina) die door een haai wordt opgegeten, een anekdote vertelt door Marc Jonas; uit Der Fall Franza Doktor Jordan, een kwelgeest. Maar ook Celan (Geberer, Gesuvius) komt langs. Iemand verwijst naar de beschuldiging van plagiaat door Claire Goll, een gebeurtenis die zijn depressies verergert. Verder zijn er wat schrijvers van de Gruppe 47 waaronder Gunter Grass op de achtergrond aanwezig. Malina (alias Bachmann) geeft aan Maleta (alias Handke) het basismotief van Todesarten prijs:

“Ik verzamel alleen de geschiedenissen die niet bekend worden en alleen geschiedenissen met dodelijke afloop. Mettertijd kom je er wel achter dat alle geheime geschiedenissen zo’n afloop hebben, anders waren ze niet zo geheim, en in de literatuur zijn er niet al teveel van of in elk geval geen mooie, maar toch is er literatuur en misdaad, en omdat de geschiedenissen uit andere landen ons nooit zo liggen en in hun nuances nooit te begrijpen zijn, alleen in de analogie, hoeft u niet zo ver weg te gaan, niet naar Duitsland, want we hebben er thuis ook een, en u bent er blindelings aan voorbijgehold, aan een geschiedenis die je de allerdroevigste geschiedenis zou kunnen noemen. Mooie titel. Helaas al gebruikt. U hebt Fanny Goldmann toch gekend?”

U hebt Fanny Goldmann toch gekend? De tekst van de Frankfurter Buchmesse introduceert romanfiguren, vertelt iets over Bachmann, maar leidt ook van het onderwerp af: vuurtorenogen / keukengeiserexpansievat. Je houdt van Bachmann en van Handke omdat zij intelligent en open over de oorlog en fascisme spreken. Politieke verschuivingen, macht, de mening van anderen, gevaar. Wat betekenen zulke ontwikkelingen voor ons, voor mensen? Vermalen worden en toch dader zijn. Vertrouwen hebben op een zekere redelijkheid en democratie en toch vermoord worden. Zoeken naar woorden en een taal om deze complexe wendingen te volgen en beschrijven. Dát is wat de taal van Bachmann jou betekent. Dat is jouw Oostenrijk, een contrast, een tweede identiteit die je licht ook over Nederland doet schijnen.

Jouw moeder was te klein voor de oorlog. Zij werd in 1939 geboren. Jij leeft veraf in Nederland waar het broeit en ‘fatsoenlijke’ burgers, VVD-ers, oud arbeiders en vele anderen, een onfatsoenlijke taal spreken. Wie laat zien dat onder het masker van goed fatsoen, vindicat atque polit (handhaaft en beschaaft), een gevaarlijke vijand schuil gaat?  

Lecture Performance: Altijd nog storm
‘t Barre Land, Immer noch Sturm, in een vertaling van Miek Zwamborn
Theater Frascati – Amsterdam, april 2024

Ingeborg Bachmann, Das Buch Goldmann, Piper Suhrkamp, 2017
uitgegeven door Marie Luise Wandruszka

Ingeborg Bachmann, Doodsoorzaken, Kopernik, 2023
in een vertaling van Paul Beers



Columns van Rien Monshouwer & Saskia Monshouwer – schrijvers met dezelfde achternaam, maar we zijn geen familie. We zijn naamgenoten, ‘tocayo’ in het Spaans. Ik kom dat woord tegen in een brief van Vibeke Mascini, onderdeel van haar correspondentie met Ella Finer, gepubliceerd onder de titel Silent Whale Letters. Dat Rien en ik besloten hebben om te corresponderen, heeft te maken met onze voorkeuren. Rien is beeldend kunstenaar met een grote liefde voor literatuur. Ik ben een critica met een grote interesse in literatuur en beeldende kunst. Zijn wij de helicopter en de walvis van Vibeke Mascini? Zijn wij de paraplu en de schrijfmachine op de ontleedtafel? Welke frequentie gaat de bandbreedte van onze correspondentie bepalen?

top of page