
Den Haag, 3 januari 2025
Dag Saskia,
onze correspondentie heeft even gehaperd, omdat mijn lichaam even haperde. Maar, nu is mijn lichaam weer terug op zijn oude standplaats, en kan ons gesprek zich voortzetten, en daar verheug ik mij op.
Zo’n ‘stilte’ voelt voor mij als eindeloos, terwijl het voor De Wereld moet voelen als
een nauwelijks waarneembare rimpeling op roerloos water. Bijna zoals De Geschiedenis achteloos ‘vergeet’ een, voor een individu, zwaarwegende gebeurtenis in Het Grote Boek der Gebeurtenissen te noteren. Maar misschien komt dat omdat wij mensen vaak vergeten om in het Boek der Onbelangrijke Gebeurtenissen te kijken. Dat boek wordt helaas zelden opengeslagen, en dat is ook de reden waarom het er zo fris blijft uitzien, zo ongebruikt, zo zonder ezelsoren, wijnvlekken, etc.
U hebt Fanny Goldman toch gekend? Met die vraag begon je laatste verhaal, reagerend op mijn vraag om iets over Oostenrijk en haar kunstscene te vertellen. Niet zo’n rare vraag als je moeder in Wenen geboren is, net als de moeder van Thomas Bernhard (1932-1989), terwijl zijn wieg in Limburg stond waar jij gewoond hebt. Het enige verschil tussen jullie is dat Berhard’s ouders beiden Oostenrijkers waren, en jouw ouders niet. Jouw vader is een Nederlander, en mogelijk, gezien zijn achternaam, verre familie van mij. Maar, dat laatste is nooit uitgezocht. Ingeborg Bachmann (1926-1973) de schrijver van ‘Het Requiem voor Fanny Goldman’, één van haar onvoltooide romans, is een favoriet van je. Evenals Peter Handke. Beide schrijvers zijn geboren in Kärnten. Hoeveel toeval kan de wereld aan, en welke waarde hechten wij eraan?
En nu maar hopen dat de catalogus ‘Austria im Rosennetz’ van Harald Szeemann (1933-2005) jou net zo fascineert als die mij doet. Wat een bizarre wereld, waarin zoveel curieuze uitingen; van de cirkel sculpturen van Frans Xaver Messerschmidt (1736-1783), die de menselijke emoties in beeld moesten brengen (helaas onvoltooid gebleven), tot de ‘dier’aquarellen van ALoys Zötl (1803-1887). Of, dichter bij huis in de tijd, de shockerende performances van de Wiener Aktionisten, uitgevoerd vanaf de vroege zestiger jaren van de twintigste eeuw.
Ik begrijp dat je er een trilogie van wilt maken. Ik ben zéér nieuwsgierig.
Lieve groet,
Rien
1
‘Hoe lang heb ik nog?’ Deze vraag dreunt naar binnen. De deur wordt daarbij hard open geschopt. De knal van de deur tegen de muur blijft lang na dreinen, het geluid blijft rondzingen in mijn oren.
‘Hoe lang je nog hebt?’
Wat voor soort merkwaardige vraag is dat nou weer? Stel je die aan mij? Of is het meer een algemene vraag, die door niemand beantwoord wordt. Die door niemand beantwoord kan worden. Is het misschien één van die vragen die rondzingen, en blijven rondzingen, of de zon nu schijnt als een koperen ploert, of het regent alsof de zondvloed begonnen is. De Tijd komt en gaat, dat weten we toch? Dat weet jij ook, dus doe niet alsof je dat niet weet. ‘s Morgens komt De Tijd met een kar volgeladen met optimistisch, energiek babygehuil, en ‘s avonds vertrekt De Tijd weer met de kar volgeladen met dodelijk vermoeide zielen, die aan hun eeuwige rust toe zijn.
Sinds een recent ooginfarct schommelt zijn blikveld heen en weer tussen troebel en helder. Op de rustige woensdagavond 11 december 2024, tijdens het bekijken van het een of andere televisieprogramma, verscheen er, out of the blue, een donkergrijze, brokkelige donkergrijze driehoek in zijn linkeroog. Vanaf zijn linker neusvleugel, boorde hij zich zijn brillenglas in. Toen hij zijn bril afzette, bleek hij zich eveneens in zijn linkeroog gevestigd te hebben, en niet alleen in zijn glas. Nu, een week later, woensdagochtend 18 december 2024, heeft hij vaak de neiging om die irritante vette vlek op zijn linkerglas weg te poetsen. Steeds opnieuw. Steeds zonder resultaat. Een maand later, op 10 januari 2025, heeft hij nog steeds de neiging de vette vlek uit zijn linker brillenglas te poetsen.
‘Doe maar geen moeite, jongen, verspilde tijd!’
2
Ondertussen lees ik het shockerende, maar fascinerende boek van Dasa Drndic (1946-2018), met de titel: Zonneschijn. Deze Kroatische schrijver kende ik tot voor kort niet, maar haar boek laat me niet met rust. En, al moet ik dankzij mijn ‘vette vlek’ als het ware om een hoekje lezen, ik kan niet stoppen met lezen, hoe gruwelijk het onderwerp van het boek ook is, en ik het boek regelmatig dichtklap om naar adem te happen. De Kroatische pers heeft over Zonneschijn gezegd: ‘Een roman die we uit het hoofd zouden moeten leren.’ Wat mij betreft terecht.
Op de schutblad van het boek ‘Zonneschijn’ zie je een zwart-wit foto van drie kleuters op hun rug, ze lopen hand in hand, de allerkleinste in het midden, door een tamelijk brede straat, richting grauwheid. Links een heg, een lantarenpaal, en daarachter de grijze contouren van huizen. Rechts duikt een vrij groot huis op. Voor de kinderen uit zie je de donkergrijze gestalten van een drietal mensen. Het is mistig, het zou zomaar een druilerige, sombere herfstdag kunnen zijn. Eén van de kinderen, de meest linkse, is een meisje. De rechter een jongetje, met de voor die tijd kenmerkende korte broek. Het geslacht van de kleinste is moeilijker vast te stellen, maar door de lengte van het haar zou je kunnen denken dat het hun kleine zus is. De foto lijkt genomen in de veertiger/vijftiger jaren van de twintigste eeuw.
Voor in het boek lees ik dat de fotograaf Bert Hardy is, en in deze digitale tijden is het eenvoudig vast te stellen wanneer de beste man leefde. Hij leefde van 1913-1995, en werd geboren in Blackfriars in Londen. De foto lijkt gemaakt in een armere wijk, en Hardy heeft inderdaad ook mensen in sloppenwijken gefotografeerd.
Is dat wat er resteert? Die paar foto’s op de schoorsteenmantel of het dressoir? Of, als de schoorsteenmantel een verschijnsel uit voorgoed, verloren gegane tijden is, zijn het dan die foto’s op je telefoon? Zelfs al zijn dat er een paar honderd, dan kan je toch niet in de tijd terugstappen. Die ouwe tijd heeft je de rug toegekeerd, heeft zich zorgvuldig verborgen. Je zult aan het graven moeten, maar pas op, voorzichtig, sporen uit het verleden, als je wilt bewijsstukken, die moet je omzichtig behandelen. Voor je het weet zijn die sporen verloren gegaan.
3
Syrièrs zijn, na de val van dictator Assad, wanhopig op zoek naar hun verdwenen familieleden. Die zijn soms al krankzinnig lang zoek. Voor je gevoel een ‘eeuwigheid’ geleden. Simpelweg spoorloos. Als je het wreed, kil en koud formuleert: ‘ Je zult ze nooit meer zien, wen er maar aan.’ Er worden steeds méér massagraven ontdekt. Dictators weten wel raad met hun tegenstanders, je ontkent eenvoudig hun bestaan, en je laat ze verdwijnen. Ze hebben nooit bestaan, zo eenvoudig is dat! Laat hun zoekende familieleden maar bewijzen dat ze er ooit geweest zijn.
‘Wat zegt U, mevrouw, is Uw zoon zoek? Maar, dat kan toch niet, mevrouw? Weet U wel zeker dat U ooit een zoon gebaard heeft? Bent U niet een beetje in de war? Het is, op Uw hoge respectabele leeftijd, niet raar dat U zich vergist, dat kan ik U verzekeren. Misschien, maar ik wil U beslist niet beledigen, verre van dat, mevrouw, bent U een beetje vergeetachtig geworden, en gaan denken dat Uw eerstgeborene een zoon was, in plaats van Uw geliefde dochter. Maar, ik kan U verzekeren, onze administratie is goed bijgehouden en op orde, en hier staat klip en klaar dat Uw eerste kind een dochter was. Dus, moet ik helaas voor U constateren, dat Uw ‘zoon’ niet verdwenen kan zijn, omdat hij, volgens onze papieren, nooit bestaan heeft!’ Dit soort baarlijke nonsens is goed denkbaar uit de giftige bek van schoften, hoe fatsoenlijk hun masker ook is.
Een deskundige in het bergen van menselijke restanten, een zo op het oog fatsoenlijke mevrouw, hield op de televisie, een hartstochtelijk pleidooi om niet zelf, in pas ontdekte massagraven, op zoek te gaan naar vermiste familieleden. Door je ondeskundigheid in dit soort zaken, kon je onbedoeld, forensisch bewijs vernietigen. Afblijven, vooral afblijven, was haar motto. Hoe moeilijk ook.
4
In het boek van Dasa Drndic duiken regelmatig verklaringen op van ooggetuigen uit de vernietigingskampen van de Nazi’s. Verhalen van onvoorstelbare wreedheden. Een wezenlijk onderdeel van het boek beschrijft het zgn. Lebensborn project, een op grootheidswaanzin gebaseerde poging van het creëren van een ‘zuiver’ Arisch ras. Een ras dat superieur zou zijn aan alle andere rassen op deze aarde. Hoe komen menselijke wezens op zo’n luguber idee? Hoe goed kennen wij ons ‘mens’zijn? Regelmatig klap ik het boek in diepe verbijstering dicht, om naar adem te happen. Je kan je niet voorstellen dat mensen andere mensen dit aangedaan hebben, en nog steeds aandoen. Wij moeten wel de allerdomste apensoort op aarde zijn, ook al hebben wij dan misschien het grootste brein, en vinden wij onszelf héél wat. Tenslotte schreeuwen we van de daken dat we ongetwijfeld binnenkort op Mars gaan landen. En dat wilt U, beste lezer, toch geen geringe prestatie noemen, neem ik maar aan.
Aan de zuidelijke rand van het Hardangervidda in Noorwegen zitten twee jonge mensen en kijken de eindeloze hoogvlakte in. Overal zijn, tussen eindeloze bossen en enorme vlaktes, meren zichtbaar. Er komt geen einde aan. Het bergplateau is 3422 km2 groot. Het is het grootste natuurpark van Noorwegen. Het jaar is 1975. Die twee jonge mensen voelen, hoe langer hoe meer, hoe klein en nietig ze zijn. Aan het eind van het uitzicht zien ze een meer, waarboven een onweersbui hangt. De jonge man maakt een vuist, en in de binnenkant van die vuist passen zowel het meer als de onweersbui. De jonge man realiseert zich hoe onvoorstelbaar klein hij is. Hoe enorm het universum is, en dat hij als individu ‘niets’ voorstelt. Hij schuift dichter tegen haar aan, en realiseert zich dat zij ongeveer hetzelfde moet ervaren. Dat iedereen die daar, op die bergrand zou zitten, zich bewust is van de eigen nietigheid.
En dan nu, in een zéér nabije toekomst (nog in januari), kondigt ene Donald Trump aan dat hij Groenland gaat kopen. Kopen? Kan dat bij een autonome staat, losjes verbonden met het Koninkrijk Denemarken. En deze man lijkt het tevens een goed plan als Canada de éénenvijftigste staat van Amerika zou worden. Deze man denkt blijkbaar, in zijn bizarre almachtsfantasieën, dat alles te koop is. Zelfs landen! Dat 60.000 Groenlanders dat mogelijkerwijs geen goed idee vinden, veegt hij als irrelevant terzijde. Wat zouden ze er tegen kunnen hebben? Ze worden immers rijk, het stikt daar onder de grond van de mooiste, en waardevolste grondstoffen. Die wil hij graag gaan exploiteren! En wie kan daar nou bezwaar tegen maken? Het gaat de bewoners immers welvarender maken. Hij zelf kan geen argument bedenken om het niet te doen. Hij kan zich blijkbaar alleen voorstellen dat je als mens schatrijk en oppermachtig bent, of tenminste wilt worden, anders ben je een ‘loser’. En ‘losers’, daar hoef je geen rekening mee te houden, die voldoen immers niet aan jouw definitie van mens zijn! En pas op, hoor, dat je niet tegenwerkt, anders haalt hij zijn vriendje Elon Musk erbij! En dan zwaait er wat!
5
William Hogarth (1697-1764), James Giltay (1756-1815) en Honoré Daumier (1808-1879) hebben in hun kunst de bespottelijke ijdelheid en hebzucht van ons mensen zichtbaar gemaakt. Zij lieten ons in een spiegel kijken, de waterplas waarin Narcissus zijn eigen gestalte voor het eerst aanschouwde, en er onmiddellijk verliefd op werd. Zie de mens. Zie de mens in al haar hoedanigheden. Zie je nog Gilbert en George, in hun goudkleurigheid als Living Sculptures op de trappen van het Stedelijk Museum Amsterdam zitten en staan? Of, denk aan Grayson Perry, die met zijn travestie en performances ons een spiegel voorhoudt, en ons de vraag stelt ‘wie’ we eigenlijk zijn. En, hoe we omgaan met onze veelvormige manifestaties, m.a.w. hoe definiëren we ‘wat’ we eigenlijk zijn. Ook als we met sommige uitdrukkingen van onszelf geen kant op kunnen. De eerste keer dat ik werk van hem/haar zag was in het Stedelijk Museum Amsterdam, In 2002. Er werden daar grote, bont beschilderde vazen getoond, voorzien van drukke beschilderingen Vertellingen over de buurt waar Perry en zijn gezin woonden, en hun leven leiden. Afschuwelijke gebeurtenissen werden op die vazen niet vermeden, kindermoord bijvoorbeeld, of ongebruikelijke vormen van seksualiteit. Bizarre, onconventionele voorstellingen. Je wist niet wat je zag!
De titel van de catalogus luidt: ‘guerilla tactics’. Veelzeggend voor de anarchistische benadering van zijn kunstenaarschap. In travestie, als Claire, zijn vrouwelijke hoedanigheid, neemt zij in 2003 de Turnerprijs in ontvangst. Het conservatieve deel van de bevolking kijkt toe, en schudt het hoofd. Wat moet het hier nu weer van denken?
Den Haag, 18 december 2024

Columns van Rien Monshouwer & Saskia Monshouwer – schrijvers met dezelfde achternaam, maar we zijn geen familie. We zijn naamgenoten, ‘tocayo’ in het Spaans. Ik kom dat woord tegen in een brief van Vibeke Mascini, onderdeel van haar correspondentie met Ella Finer, gepubliceerd onder de titel Silent Whale Letters. Dat Rien en ik besloten hebben om te corresponderen, heeft te maken met onze voorkeuren. Rien is beeldend kunstenaar met een grote liefde voor literatuur. Ik ben een critica met een grote interesse in literatuur en beeldende kunst. Zijn wij de helicopter en de walvis van Vibeke Mascini? Zijn wij de paraplu en de schrijfmachine op de ontleedtafel? Welke frequentie gaat de bandbreedte van onze correspondentie bepalen?