32. Rien Monshouwer

Er is een verhaal van Bernlef getiteld: ‘Na mijn begrafenis’. Het staat in zijn bundel:
‘Help me herinneren’ (2012), geschreven in het jaar van zijn dood.
Het verhaal gaat over de vriendschap tussen een dichter en een musicus. Halverwege het verhaal sterft de dichter, en daarna gaat het verhaal (de woorden, maar niet de dingen) gewoon? door. De dode heeft een verhaal achtergelaten. Een verhaal over zijn leven na zijn dood.

Freek de Jonge zingt in één van zijn voorstellingen dat ‘er leven na de dood is’.
Hij zingt het zo vrolijk dat je er bijna in gaat geloven, en herhaalt het in dat lied vaak
genoeg om je bijna schuldig te voelen dat jij er niet in gelooft. Dat is ongetwijfeld zijn bedoeling, want wij kunnen met een gerust hart vermoeden dat hij er zelf ook niet in gelooft.
De angst dat God, in zijn en mijn jeugd nog in HOOFDLETTERS geschreven (hij, Freek de Jonge, is maar een paar jaar ouder dan ik) toch niet bestaat, staat van zijn gezicht, (en ongetwijfeld het mijne) af te lezen.
Wat moeten wij, en nu bedoel ik de generatie die in de vijftiger jaren, jong en wellicht nog gelovig was, nu doen? Als wij dan straks toch voor GODS TROON staan, en de gelegenheid krijgen voor onszelf te pleiten, wat doen we dan? Hoe zullen wij dat varkentje dan eens wassen?
GOD of god (wie zal het zeggen?) kijkt geamuseerd toe, en wacht rustig af wat er volgen gaat, want het is niet de eerste keer dat het/zij/hij dit komende gestamel moet aanhoren. Soms heeft GOD (verderop in deze tekst zonder geslachtelijke aanduiding, maar eenvoudig aangeduid als GOD) er zo genoeg van, dat GOD maar doet alsof GOD niet slaapt. Dat kan GOD namelijk; met je ogen open slapen, en je gezicht op het juiste moment in een dusdanige grimas trekken dat de zojuist overledenen, die daar peultjes zweten daar onderaan die TROON, aannemen dat je wakker bent. Ze zijn gemakkelijk
te foppen die stervelingen, het is bijna grappig.

Maar wij, die sukkels die wél conventioneel geslachtelijk zijn, weten ons van de zenuwen geen raad. En, hoewel wij nog in leven zijn, doen wij ons uiterste best om elkaar werkelijk te beschuldigen van van alles en nog wat. We buitelen over elkaar
heen, en lopen daarbij stevige schrammen op over de vraag hoeveel geslachten
er eigenlijk zijn. Zij, die niet in grijstonen geloven, roepen (het liefst in een zo groot mogelijk koor) TWEE!
Namelijk, Man en Vrouw!
Terwijl men in het antieke Thailand al vele (18) genderidentiteiten kende. Misschien
wel op dezelfde manier waarop GOD meerdere identiteiten kan aannemen, dankzij
de onstoffelijke vorm die wij  GOD toedichten.

In het fascinerende verhaal wordt in de brief die de dode dichter achterlaat ook niet duidelijk hoe dat nou zit; dáár aan de andere kant van de lijn. Dat is het mooie in het oeuvre van Bernlef, er wordt een hoop aangestipt, maar, de antwoorden blijven op
een hoopvolle manier uit.

Bernlef is een pseudoniem. Er is wel een historische figuur die zo heette. Hij was een Friese bard uit de achtste eeuw, geboren in Warffum. Verder weten we niet veel over hem, behalve dat hij op een dag christen werd, en door de apostel Liudger van zijn blindheid genezen werd. Hij stond, voor zijn bekering, bekend als blinde, zingende en rondtrekkende bard. Hij zong liederen over beroemde koningen en andere helden uit het verleden. Geen van zijn liederen is nog bekend.
Hij is wel bekend, maar slechts in kleine kring. Je zou zeggen, perfect als pseudoniem van deze schrijver.

Den Haag, 24 april 2025


Columns van Rien Monshouwer & Saskia Monshouwer – schrijvers met dezelfde achternaam, maar we zijn geen familie. We zijn naamgenoten, ‘tocayo’ in het Spaans. Ik kom dat woord tegen in een brief van Vibeke Mascini, onderdeel van haar correspondentie met Ella Finer, gepubliceerd onder de titel Silent Whale Letters. Dat Rien en ik besloten hebben om te corresponderen, heeft te maken met onze voorkeuren. Rien is beeldend kunstenaar met een grote liefde voor literatuur. Ik ben een critica met een grote interesse in literatuur en beeldende kunst. Zijn wij de helicopter en de walvis van Vibeke Mascini? Zijn wij de paraplu en de schrijfmachine op de ontleedtafel? Welke frequentie gaat de bandbreedte van onze correspondentie bepalen?

top of page