‘Als een witte in het zwembad sprong, gingen de zwarten eruit.’ Deze zin lijkt op een zin uit het boek ‘CONGO een geschiedenis’ van David van Reybrouck (pag. 233),
maar dan is het een zwarte die in het zwembad plonst. We spreken over de vroege vijftiger jaren van de twintigste eeuw. Hoe zwart-wit kan het zijn? Hoe lang zal het zwart-wit blijven?
Tag: monshouwer editions
Je begint je brief met een opmerking over mijn tekst over twee exposities in het Stedelijk Museum, die van Miriam Kahn en Unraveled over kunst en textiel. Al weer zoiets, waarom die kramp, waarom die kritiek? Afgelopen weekend in Keulen zag ik een expositie die het tegendeel van de tentoonstellingen in het Stedelijk is. Aan de hand daarvan kan ik misschien verduidelijken wat ik bedoel.
Ik hou van het werk van Nicoline van Harskamp. Ik vind het fijn dat het werk deel uitmaakt van lange trajecten. Ik vind het fijn dat niet alles meteen helemaal duidelijk is. Ik vind het fijn dat het werk reflectief is. Het is een praktische denken over spreektaal en menselijk gedrag, dat zich stap voor stap ontwikkelt.
Stapelingen. Stapelingen! Stapelingen? Wat voor stapelingen? Verontrustende stapelingen? Stapelingen die aan het rotten zijn? Stapelingen als schuilplaatsen voor ongedierte. Stapelingen als behuizing voor muizen en ratten? Als arbeid voor de arbeidslozen, die onverschillig tussen de stortplaats scharrelen? Chaos, chaos, chaos in de stad.
De zwarte omslag van het boek van Gursky bestaat uit in wit gedrukte namen van steden met daarnaast rijen letters en rijen cijfers op een zwart fond. Het is een detail van een foto van een electronisch bord met beursnoteringen. Daarop, in diepdruk, en met gouden letters, verschijnt de naam Andreas Gursky. De foto zelf, van de beursvloer van Frankfurt, tref je in het boek aan.
Het zijn die eerste oriënterende momenten in de expositie in Eye waar je werkelijk van geniet. Kaartje afgeven, deur door, donker. Je voelt de zachte grond onder de zolen van je schoenen. Aarde. Geen steile randen. Grond. Heel anders dan je in het museum gewend bent. De zaal is verduisterd en je ziet in de verte de lichtblauwe schemer van de filmbeelden van Albert Serra waarvoor je gekomen bent.
Je fraaie andere stuk over de provocerende films van Albert Serra heeft me geïntrigeerd, en nieuwsgierig gemaakt. De drie oudere mannen, met een mal plastic kroontje op hun hoofd, achter elkaar aanwaggelend als pinquïns, zijn in werkelijkheid de drie Koningen eindeloos op weg naar het kind Jezus, zich voortbewegend in een indrukwekkend leeg woestijnachtig landschap. Niet alleen er heen reizend, maar ook weer terug. De menselijke kleinheid groots en hilarisch in beeld gebracht.
Prinsjesdag. Als ik aan Den Haag denk en aan prinsjesdag zie ik mensen en paarden. Ik zie een 19e-eeuwse begrafenisstoet met rouwkoets, en mannen in pakken en vrouwen met hoeden en sluiers. Ze schrijden voort op trage marsmuziek. Ik denk dat Ingrid Thijssen, voorzitter van werkgevers organisatie VNO-NCW op radio 1 bij Sven Kockelmann de stemming goed symbolische goed aanvoelde: Ik draag rood, zegt zij.
Een lijn loopt fluitend op straat, het is mooi weer, niet al te heet, prima wandelweer. De lijn heeft vandaag een vrije dag, de tekenaar wiens creatie het is, heeft vandaag geen inspiratie. Hij heeft gezegd; ‘doe wat je wilt, en onthoudt de dingen die je meemaakt.