143.

Marc Nagtzaam 30.3

Marc Nagtzaam,  Zeichnungen / An Index of Notes / Jpeg / Variable dimensions / 2019 – ongoing

Vrijdag 11 december 2020

De dag begint donker. Dan fiets ik – het is al licht – via het Rembrandtpark naar de Piet Geel straat. Ik was daar al eerder, en verheug met op het stuk straat dat parallel loop aan de Cornelis Lelylaan, ‘onderlangs’. (De Lelylaan licht immers hoger.) Eerst de zij- en achterkant van het gebouw dat Parkring heet, een gebouw dat je vanaf de grote rotonde achter de Overtoom kan zien. Dan het viaduct onder de A10 door, een mooi, eenvoudig grijs viaducht, betonnen pilaren, grijze stoeptegels, lichtgrijzer klinkers op het talud. Als je naar boven kijkt, eerst de snelweg dan lucht dan snelweg dan afslag. Vervolgens de lage portiekflats van de Jan Tooropstraat. Ik kijk naar de grijze betonblokken aan de kop van de gebouwen. Ze zien er een beetje armoedig uit. Er ligt vuil over asfalt en stoep, er eten tientallen meeuwen, wat kraaien en merels. Er is een vuilniszak opgetrokken, een straatvuilnisbak omver geworpen. Toch waren juist die woningen gewild.

Ik had een kleine keuken, maar een groot huis, zegt de vrouw.
Twee verdiepingen, grote woonkamer, slaapkamers, badkamer, heel anders dan in de Pijp, waar we de woning deelden met die oude vrouw.
Ook de buren waren leuk. Veel jonge mensen, piloten en andere lui die voor de luchtvaart werkten.
Nee, een school was er niet. Die kwam pas later. Lange tijd heb ik mijn zoon op de fiets naar een school in zuid gebracht.

Ik kijk naar de gebouwen. Voor iedere opening tussen twee flats zijn lage bakstenen gebouwen geplaatst, een plat dak dat net een beetje schuin af loopt voor de regen. Op de wanden van een van die gebouwen een mozaïek uit baksteen van de verdrijving van Adam en Eva uit het paradijs. (Ik denk aan de Bijbelse voorstellingen boven aan de deurposten op even grote portiekflatjes wat verderop, in de buurt achter de Kolenkit. Hoe was dat met de religie in de Jaren vijftig en zestig in Amsterdam? Ik ken alleen het vrijzinnige modernisme dat na 1962 kwam.

Ik kijk naar station Lelylaan met de grote ronde pijlers, en de vier met bogen verbonden pijlers die zo kenmerkend zijn voor het station. (In enkele van deze constructies werd een kamer gebouwd.) Ik kijk naar de vierkante hoge nieuwbouw. Er staan veel woningen te huur. Ze zijn groter dan de oudbouw, maar duurder met interieurs van bordkarton.

Als ik weer thuis ben lees ik heel snel ‘Der Nachsommer’ van Adalbert Stifter en Mijn Stifter van Arnold Stadler door.

Op de fiets heen en terug naar Buitenveldert denk ik verder over de overeenkomsten na. Een van de opmerkingen van Smithson die me tot vergelijk dwong, was de uitspraak dat de fotografie de natuur overbodig maakte en dat hij vond dat de wereld een groot museum was. Ook de structuur van Der Nachsommer lijkt door verzamelen en musealiteit. Een belangrijk boek over Stifter, Der Grüne Heinrich, en nog een werk, heeft als titel Gegenwart der Vergangenheit, das museale denken der xxx.  Maar bedenk ik dan, het gaat wel om een omkering. Eigenlijk staan beide opvattingen van musealiteit, lijnrecht tegenover elkaar: Stifter haalt, evenals Alexander von Humbolt, wiens boek hij in het eerste hoofdstuk uit de bibliotheek van Freihern von Riscach zal kiezen, dingen van buiten naar binnen, en van ver weg naar hier. Smithson keert de situatie om: hij projecteert het idee van kunst (wat binnen is), op de situatie en locatie buiten. Het is een omkering die gekoppeld kan worden aan een wrang gegeven nu: Blijkbaar is ergens dit jaar de grens overschreden tussen natuurlijk biomassa en menselijke producten waaronder staal beton en plastic. Er is nu in gewicht minder biomassa, dan mensen ding. Ik lees dat in een artikel in het NRC. Ik weet niet hoe de berekening is gemaakt, en ik ben het zeker niet eens met de foto die erbij staat: Een prachtig dubbel viaduct, gebouwd door China, ergens in Afrika. Het is een spectaculaire foto, maar ik vraag me onmiddellijk af of de situatie in Nederland niet ernstiger is, dan is die foto vertekenend.

Ik fiets door. Heen via Park Schinkel-eiland het is nog licht. Het regent. Ik kijk naar de lege grijze schuren van golfplaat. Er is veel graffiti op aangebracht in versleten kleuren. De fietsenmaker in legerkleding met baard zit ineengedoken op een kruk. Zijn hond zie ik niet. Ik zal die grijze zooi missen, want het kan niet anders of dit terrein verdwijnt als de omringende nieuwbouw klaar is. Ik zie even verderop de vele verticalen. De witte stammen van de berken. De afgezaagde stammen van enkele ontvelde bomen. De palen met hun felgroene algen die in het water staan. Ook op de terugweg zal ik regelmatig aan de kale verticaliteit van de dingen moeten denken. Dan vlak bij de A10 de nieuwbouw bij Tripolis. Omdat de bomen kaal zijn kan je het gebouw goed zien. Er zijn meen ik vijf betonnen liftschachten. De etages worden om de schachten heen gebouwd. Het zijn er al heel wat. Nog steeds de grote kranen. Straks zal een plek waar uitzicht was, een muur vormen.

Dan sla ik als ik de jachthaven gepasseerd ben links af, de Amstelveenseweg over door het mooie smalle park naar het Menno Simonshuis. Dat huis was in mijn jeugd een van de eerste plekken die volledig uit beton bestond. Ik weet niet of de huizen die er nu staan nog dezelfde zijn, maar ze zijn ook van beton en hebben van die vreemde onlogische details waardoor ze vuil worden en moeilijk schoon te maken zijn. In dit geval is het de galerij die enigszins van de muren afstaat waardoor vuil en vocht langs de muren en de ramen naar beneden lopen. Door de afstand en de hoogte van de ramen kan er niemand bij. Ik geniet van het park. Er staan prachtige bomen, zowel aan de kant van de flats waar de gazons te vinden zijn, als aan de kant van de villa’s. De hoogbouw op de hoek naast het Menno Simons bejaardentehuis vordert langzaam en met veel tamtam. Er is een presentatie in een lege winkel in het winkelcentrum. Er staan glanzende blauwe borden met gouden letter en foto’s om het bouwterrein heen. Grote namen, architecten, Kronenberg de huizenverkopers (investeerders).  Ik verbaas me dat de bouw zo langzaam gaat. Bij Tripolis staan al vijf of zes etages, hier zijn de garages na ruim anderhalf jaar amper afgerond.

Als ik terug fiets via de Parnassusweg, heb ik veel last van de lampen. Het is al redelijk donker, maar niet zwart. Precies die voorwaarde maakt het me moeilijk. Felle witte lampen aan de ene kant, donkere silhouetten met en zonder kerstboom aan de andere. Als ik bijna bij de A10 ben, op het kruispunt er vlak voor, kan ik de Zuid-as aan alle kanten zien. Het donker versterkt de indruk die de gebouwen maken, ze zijn immers allemaal verlicht. Het Vu-Ziekenhuis en het Acta aan mijn linker hand, de woningen en een gracht aan mijn rechter. Ze vormen een arena rondom, allemaal verschillende lichten. Het is merkwaardig hoe buitenveldert, ooit het toonbeeld van moderne architectuur, juist door al die parken en bomen veroudert lijkt. Hier op dit plein enkel asfalt, stoeptegels en hier en daar een plantenbak. Waar ik aanvankelijk wel enthousiast was over verticale tuinen, begin ik het meer en meer als een naargeestig excuus te beschouwen. Wat heb je aan verticaal groen, en groen op de daken, als er geen natuurlijke verbinding meer is tussen beesten, planten, water, grond.

Wat een lelijk beeld hebben ze links voor een pas afgebouwde flat gezet. Een bukkende zwarte figuur met een trainingsbroek aan: heel groot. Om de een of de andere reden staan er wel vaker bukkende figuren bij flats, alsof het vele kapitaal dat in zulke panden bijeen is gebracht om een melige, banale relativering vraagt. (-bovendien lijkt die rijkdom dan toegankelijk ook voor hen die er geen aandeel in hebben.) Aan de andere kant heeft een bedrijf besloten tot een open sportveldje aan alle kanten van hoge hekken voorzien. De bodem is blauw. Er staan hele felle witte lampen omheen. Het ziet er bizar uit, dat zelfs nu, nu het regent mensen in die kooien sporten. Straks op het grote open sportveld bij de Gerrit van der Veenstraat herhalen zich het witte licht, de blauwe bodem en de dwazen die er in de regen tennissen en voetballen. En Route 144.

EN ROUTE is een experiment waarin herhaling centraal staat. Het is een onderzoek naar de flexibiliteit van taal en de flexibiliteit van de waarneming. Hoe komen schrijven en (voort)bewegen samen als je steeds dezelfde routes neemt? index

 

top of page