59.

nagtzaam-5

Marc Nagtzaam,  Zeichnungen / An Index of Notes / Jpeg / Variable dimensions / 2019 – ongoing

 

Zaterdag 28 maart 2020

De oude lariks in de achtertuin wordt groen; De treurwilg is dat al een tijdje. Lichtgroen, bijna geel, een beetje vervreemdend. Binnenkort zal het weer donker zijn in de huiskamer, de hangende takken raken het raam en dekken het toe als een gordijn. De iepen aan het water hebben grote knoppen. Het is mooi om van dichtbij de te zien hoe ze onder spanning staan. Er zijn struiken met een groene gloed van vol nieuw blad en struiken met een rode glans, fris en contrasterend. Er zijn ook lage struiken die lichtend oranje zijn. In de geveltuin voor de deur groeit de stinkende gauwe. Sommige stelen dragen al gele bloemen. Ook in rulle grond onder de acacia’s en in enkele kieren tussen de tegels komt het gezellig ronde groene blad op.

Kan het denken aan een wandeling ook een wandeling zijn? Het is helder weer. De lucht vol wolken. Het waait koud en hard. Om de vraag te beantwoorden richt ik me niet op het beeld van buiten, maar op de literatuur. Ik lees Aan de Vrouw (Frans: En ménage, 1881)  van J.K. Huysmans vertaald door Martin de Haan en Rokus Hofstede.

André verlaat zijn huis. Het is half zes in de ochtend. Er staan wat mensen op straat in de kou ‘ingeduffeld in marmotten bont’ al straat-vegend ‘een druppel aan de neus’. Een melkwagen passeert, een rijtuig is niet te krijgen.
“De straten waren uitgestorven. De hemel leek met inktvlekken bespat en daarna met as besprenkeld om ze te laten drogen.”

De volgende dag gaat André (een schrijver) met zijn vriend Cyprien (een schilder) naar Le Jardin du  Luxembourgh. Ze halen er herinneringen op aan hun kostschooltijd. Jongens waren het, jonge jongens.
“Kom laten we naar de grote esplanade gaan – daarvan zijn ze vergeten haar jurk op te lappen en haar op te tutten. (…)
André en Cyprien tekenden met hun wandelstokken cirkels op de gestampte aarde. Ze praatten niet meer luisterden in de stilte van het park naar de schrille kreten van het grut, het knerpen van het grind onder de stappen, de verre klank van een trompet. (…) (…) duiven hupten op bloempotten; overal zag je sporen van schoenspijkers in het zand. (…)
André porde melancholisch met zijn wandelstok in de kiezels.”

Ik lees het boek met veel plezier. Ben nieuwsgierig naar de brutaliteiten en armoede van beide heren en de nuffige onwetendheid van Berthe, teleurgesteld in de fysieke liefde zowel wat haar man als haar minnaar betreft. Dat komt voor als je geen keuze hebt, geen vrijheid.

Ik blijf steken bij de beschrijvingen van concrete situaties: zand, grind, schoenspijkers. Geniet van de opsommingen van boeken, meubilair en andere huiskamer dingen.
“Though classified as objects in our everyday language, furniture can be seen as an interior replication of architecture”, citeert Elisabeth Grosz Bernard Cache, een Deleuziaans architectuur theoreticus.

De vertalers van het boek, De Haan en Hofstede, vermeld ik niet voor niets. Waar ik de vertaling van À Rebours  (Nederland, Tegen de keer, 1884) van Jan Siebelink als ‘elegant’ ervaren heb, heeft deze  vertaling iets horkerigs. Ze leest met horten en stoten. Regelmatig stuit ik op vergeten woorden, zoals je op vergeten groenten stuiten kan. Het zijn woorden die bij vergeten beroepen horen of handelingen en producten die aan die vergeten beroepen en behoeften gekoppeld zijn.

Ik wil overigens niet beweren dat De Haan en Hofstede slechte vertalers zijn. Dat kan ik niet bepalen. Te weinig gelezen. Ik lees geen Frans. Misschien heeft Siebelink de tekst wel mooier gemaakt dan ze was, misschien moest de stijl van Huysmans nog tot ontwikkeling komen, of…  Hoe dan ook. Het observatievermogen van Huysmans is bewonderingswaardig; zijn begrip van situaties ook, zijn zelfspot. Hij maakt mooie vergelijkingen.

“De hemel leek met inktvlekken bespat en daarna met as besprenkeld om ze te laten drogen.”
Dit is een zin waaruit blijkt hoezeer de schrijver aan zijn huis gekluisterd, aan zijn schrijftafel geplakt is. Ik vind dat je een schrijftafel wel met de hemel, maar een hemel maar moeilijk met een schrijftafel oppervlak vergelijken kan. Het is een mooi binnenste buiten.

De aanzet wordt gegeven in Aan de Vrouw. In Tegen de Keer wordt het gegeven uitgewerkt. Binnen zitten, neurotisch zijn.

Des Esseintes de hoofdpersoon van Tegen de Keer komt lange tijd niet buiten. Hij sluit zichzelf op en alles speelt zich binnenkamers af. Dichtbij. Geen grind meer, geen aangestampte aarde, maar verdorde en verrotte Anthuriums en Nidularium die hem fallische & vaginistische nachtmerries bezorgen. Hij denkt dat hij het Virus heeft en durft niet te slapen.

In hoofdstuk 11 gaat hij naar Londen, voltrekt alle reisrituelen om vervolgens niet te gaan.
“Al sinds een week was het afschuwelijk weer. Roetslierten gleden langs de grauwe vlakten van de hemel. (…) Des Esseintes (…) ging voor een boekenkast met glazen deuren zitten waarin een collectie sokken waaiervormig was uitgestald. Hij aarzelde even tussen de verschillende kleuren; toen, rekening houdend met de sombere dag, met de trieste eentonigheid van zijn kleren en ook met zijn reisdoel, koos hij een stel geelbruine zijden sokken en deed ze snel aan.”
Om een voorbeeld te geven van de vele merkwaardige handelingen die de man thuis verricht.

Als Huysmans Tegen de Keer schrijft, zijn bacteriën inmiddels bekend, maar virussen als ziekteverwekkers nog niet ontdekt. Het woord dat letterlijk ‘gif’ betekent, wordt wel al gebruikt. En Route 60

EN ROUTE is een experiment waarin herhaling centraal staat. Het is een onderzoek naar de flexibiliteit van taal en de flexibiliteit van de waarneming. Hoe komen schrijven en (voort)bewegen samen als je steeds dezelfde routes neemt? index
top of page