69.

Stephan Keppel 2020 09
Stephan Keppel – Soft Curve /Circular Act. Amsterdam 2019 – 2020. Formaat prints 78 x 114 cm.



Donderdag 9 april 2020

Restgedachten. Na het lezen van Elisabeth Grosz’ essay Chaos, Territorry, Art, Deleuze and the framing of the Earth. Nadenken over het werk van de kunstenaars waarmee zij haar teksten besluit: het werk van Kathleen Petyarre en haar zus Nancy Kunoth Petyarre, Mountain Devil Lizard Dreaming (with Sandstorm) en Mountain Devil Lizard Dreaming, en het werk van Clifford Possum Tjapaltarri.

Voordat ik daaraan toekom moet ik kort beschrijven hoe de tekst is opgebouwd. Er is sprake van drie hoofdstukken die ook als losse essays bestaansrecht hebben.
Het eerste, Chaos. Cosmos, Territory, Architecture, is aan de architectuur gewijd: het framen van chaos en het ontstaan van territoria. Behalve naar Deleuze (en Guattari) verwijst Grosz naar Bernard Cache.

Het tweede, Vibration. Animal, Sex, Music,  is gewijd aan de muziek, een onderwerp dat op verschillende manieren aan het innemen van ruimte en territoria verbonden wordt. Mooi vond ik de referentie aan Jacob von Uexküll en de beschrijving van de manier waarop tempo en ritme van organismen – in relatie tot elkaar – de maat van territorium bepalen; Gedragingen vinden plaats in ruimte en tijd; De grenzen van een territorium worden door de reikwijdte van organismen bepaald; Zij stemmen hun ritmes op elkaar af. Dat levert een afwisselend beeld op. Camilo José Cela maakt van dit gegeven gebruik in de roman de Bijenkorf, om een voorbeeld uit de literatuur te geven. Verschillende groepen mensen bezetten op verschillende tijden de tafels een café; zij zijn roofdier en prooi. Een manier om het leven in het fascistische Spanje te beschrijven.

Het derde, Sensation. The Earth, A People, Art, eindigt met de schilderkunst, dát onderdeel van de westerse kunst dat het meest besproken is en volgens velen de ruimtelijkheid (van de architectuur) en uur en de beweeglijkheid (van de muziek) incorporeert. Natuurlijk verschijnt Maurice Merleau-Ponty weer op toneel en Paul Cézanne. Daarnaast staat De Logica van de Gewaarwording, een tekst over Francis Bacon door Gilles Deleuze (Er is recent een nieuwe Nederlandse vertaling van verschenen), maar de apotheose is de beschrijving van het werk van Kathleen Kunoth Petyarre (en zusters) en Clifford Possum Tjapaltarri (en broers). Het is een apotheose, die kritisch maakt.

Zoals de drie hoofdstukken een opmaat zijn van architectuur naar schilderkunst, zo lijken gedachten over de westerse kunst de opmaat tot die van de Aboriginals, – de Eerste Mensen van Australië, nomaden uit de Westelijke woestijn. Kathleen Petyarre komt uit Anmatyerr, een gebied ten noordoosten van Alice Springs en schildert in Utopia, Clifford Possum Tjapaltarri komt eveneens uit Anmatyerr maar schildert in Papunya. Zij schilderen, aldus Grosz en Deleuze niet zomaar abstract, noch abstract-expressionistisch, noch naar de lijnen van wat zich daar tussenin bevindt, de weg van Cézanne, Bacon en Soutine. Zij bieden het Alles-in-Eén, het ideale filosofische supermarktpakket.

Voordat ik toekom aan wat me ergert moet ik weer wat meer van visie Grosz vertellen. Hoofdstuk drie begint met de volgende zin: Art is of the Annimal. (…) Art comes from the excess, in the world, in objects, in living things, that enabels them to be more than they are, to give more than themselves (…) – E.Grosz, p.63

Meteen gedonder in de glazen. Het is een opmerking die voor Cézanne, Bacon en Soutine als compliment kan gelden, zij balanceren immers op de grens tussen waarneming en gevoelens, objectiviteit en subjectiviteit (wetenschap, rationaliteit, weet je wel), maar voor Eerste Mensen van Australie kan de opemerking ook het tegendeel kan zijn. Grosz bewondert de Australische kunst oprecht en wil zeker niet neerbuigend doen. Toch is haar benadering suspect, want hoewel zij haar analyse met vele excuses inleidt – ze heeft geen (weinig) kennis van antropologie of kunst, de Aborinals zijn eigentijds, zijn niet primitief, ook hun werk niet – leiden de filosofische perfectie en het abstractieniveau van haar tekst toch tot clichés. Dat begint bij de algemene beschrijving en mondt uit in een schets die de stippelkunst de hemel in prijst:
The work of each is an attempt to map out in special and figural term the geografy of their dreaming country, a carthography of the events, the topography. And animan being that link to the artist’s own boddily and clan history. – E.Grosz, p.72

Om het werk van Clifford Possum Tjapaltarri daarna als volgt te beschrijven:
Their colors are dazzling, iridescent an luminous as territorial deep sea fish. The dots make the landscape sing and dance with a buzzing resonance of poster display. But there is not only the (animal) body that is on display, rendered sensational, but the very earth itself, with every feature, characteristic, and undulation, every shrub of tree, now laden with its events, the very forces necessary for a sensory elevation of color to the “cry of the earth,” more clearly here summoning of a “People to come” perhaps than in any other form of art today!
(…) its effect is largle visciral, dazling the eyes with color vibriations, backening hands to touch and ears to hear in shimmering forms, its stories of origin, its rythms and movements that are both abstract and realist, both representational and antirepresenational in one and the same canvas, disorientating our optical and spatial coordinates in fafour of a more haptic understanding of  terrain or earth and of its relation to the living, stuggling, producing body while nonetheless reatining a new kind of optic, producing a new kind op landscape perhaps even more decentered than postmodernism itself. There is no ready distinction between background and foreground, no figure discernible against a neurtal ground, no active subject, only becomings, animal-becomings, honey-ant-becomings, and territorial-bcomings, the becoming of anthils and honeymounds, of fires and natural catastrophes. –
E.Grosz, p.98-99

Hoewel Grosz noteert dat zij de werken van de Australische kunstenaars niet als illustratie van haar gedachten, als Deleuziaans, als abstracties wil beschouwen, doet ze dit wel. Ze somt ze alle clichés op, die over de werken van de Eerste Mensen van Australie bekend zijn: hun nomadische leven, hun droomwereld, hun relatie tot heilige dieren, hun concrete houding ten aanzien van leven, dat zij zo prachtig in mythen verwoorden. Ze is geen antropoloog, maar meent alle structuren en details, zonder omhaal in hun werk te zien. Zo brengt de omzichtige Grosz, zonder dat zij ere erg in heeft de kunstenaars die zij bewonderen wil, zonder omhaal in discrediet.

Kunst als de verwezenlijking van het dierlijke, tja. Hoe aardig ik de formuleringen naar aanleiding van Cache, Darwin, Uexküll ook vind – ze verruimen mijn blik – de beschrijving van de werken van de Australische kunstenaars is twijfelachtig. Volgens Grosz, zovanzelfsprekend dierlijk, zo zeer dat de kosmos erbij hoort. Een vernedering die deels voortkomt uit het abstractieiveau dat zij hanteert, deels uit haar grenzenloze bewondering. Zouden Australische kunstenaars echt geen inzicht hebben in de eigen vermogens en beperkingen? Zouden ze vanuit hun niet-westerse positie zomaar  zijn die samenvallen met kosmos en natuur?

Ik denk dat het goed is om naar kunst van andere samenlevingen en samenlevingsvormen te kijken. Ik denk dat bewondering tot meer inzicht leidt, maar je moet voorzichtig zijn met abstracties en projecties omdat het vaak tot cirkelredeneringen leidt. Ook de filosofie heeft mythologische trekken. Dan zegt ze minder over de wereld zelf, dan over de schrijvers en denkers. En Route 70.

EN ROUTE is een experiment waarin herhaling centraal staat. Het is een onderzoek naar de flexibiliteit van taal en de flexibiliteit van de waarneming. Hoe komen schrijven en (voort)bewegen samen als je steeds dezelfde routes neemt? index

 

top of page