uitgave – Kijken kan een kwelling zijn

JanGeertsPoortnaardeHel
Jalousie, de poort naar de hel, 1986, pen, inkt en acrylverf, 100×86 cm.

 

Kijken kan een kwelling zijn
Een boek over de tekeningen en schilderijen van Jan Geerts (1941-2015)
Met een voorwoord van Jan van der Pol en een tekst van Saskia Monshouwer.

Kijken kan een kwelling zijn verscheen in mei 2016 in een oplage van 55 exemplaren op initiatief van Paula Geerts en Jan van der Pol.

Veel dank is er voor uitgeverij Atheneum Polak & Van Gennep voor toestemming voor opname van het verhaal Pension van James Joyce in de vertaling van Henkes en Bindervoet,
uit: Dublinezen, Amsterdam 2016

ontwerp: Jan van der Pol & Arthur Dijkstra
drukwerk: Lin 150 gsm, Impressed Pijnacker
bindwerk: Frameboard 2 mm, Rietveld, Rotterdam
formaat: 42,9×29,7 cm
productie: Uitgeverij Tienstuks

Boek Jan Geerts 2

Boek Jan Geerts 3

 

“Nee, zonder gekheid, wat geeft het eeuwige aan de ontroering?”
Ik haalde mijn schouders op.
“Een constructie, een geconstrueerde onderbouw, een mathematische fundering.”
“Pats”, zei ik, “Nooit zal ‘t onsterfelijke licht bij nacht naar onder reizen”, en citeerde Multatuli.
“Dat begrijp jij niet, maar ik vraag niet of de mensch ‘t bewust geworden cubisme zelf is.
Wat dacht je dán, dat je was?”

Nescio
uit: Het Begin, Boven het Dal

 

Boek Jan Geerts 5

Boek Jan Geerts 6

Boek Jan Geerts 7

Kijken kan een kwelling zijn:
over de tekeningen en schilderijen van Jan Geerts

Op de voorgrond van een leeg wit vlak rijdt een autootje, een deux-chevaux.  Het duurt even totdat dat tot je doordringt. Niet alleen omdat de zwarte lijntekening bij een eerste blik chaotisch overkomt – het is alsof het vehikel als een harmonica in elkaar werd gevouwen – ook omdat je oog in eerste instantie op de twee inzittenden valt. De bijrijder zet grote ogen op. De figuur achter het stuur lijkt te grijnzen. Dat trekt de aandacht zodat je even niet op al die andere omgevingskenmerken en gebeurtenissen let. Toch is het wagentje niet het enige in beeld. Ergens op de achtergrond tegen de opgehoogde oever van een kleine sloot, of een heuvel als markering van een stuk akkerland, of een berm langs de weg , je weet nooit helemaal wat de inktlijnen voorstellen,  staat een boom met daarachter een figuur met een strohoed op. Het is de dood denk je onmiddellijk. Die twee gekken!

Maar de man achter de boom is niet zomaar iemand. Hij is ook Vincent van Gogh, want Jan Geerts ontleende voor deze tekening een motief aan een schilderij van de Engelse schilder Francis Bacon uit de beroemde reeks Studies for a portrait of Vincent van Gogh. Francis Bacon, bekend vanwege zijn indringende portretten, maakte eind jaren vijftig zijn opmerkelijke serie werken naar aanleiding van een zelfportret van Vincent van Gogh met als titel Op weg naar Tarascon. Het is een schilderij waarop de schilder zichzelf ten voeten uit verbeeldt en dat in de tweede wereldoorlog vernietigd werd. Daar gaat i, de zon in de rug. Zowel op het schilderij van Van Gogh als op dat van Bacon: ’t Schildertje, een reisezel op nek en schouders, een map papier onder de arm. Hij draagt ook iets wat op een stok lijkt en werpt  een vreselijke schaduw vóór hem op de weg, misvormd en zwart als een dwerg met een horrelvoet. Zo contrasterend is de zwarte schaduw met het kleurrijke lijf! Toch zijn man en schaduw op vervreemdende wijze één.

Als je het bewuste schilderij van Francis Bacon naast de tekening van Jan Geerts legt, zie je onmiddellijk de overeenkomsten. Niet voor niets heet de beschreven tekening uit 1983 Op weg naar het Zuiden.  De titel is een speelse, bijna terloopse verwijzing naar die weg naar Tarascon en de twee vrienden in de auto – het zijn Jan Geerts en Jan van der Pol – zijn ook daadwerkelijk schilders en naar  Zuid-Frankrijk onderweg. Zo kan deze beschrijving uitstekend model staan voor de manier waarop ook veel ander werk van Jan Geerts in elkaar zit en ontstaat. Achter vrijwel iedere tekening gaat een grote hoeveelheid referenties schuil. Schilderijen van kunstenaars die hij bewondert, zoals van Francis Bacon en R.B. (Ronald Brooks) Kitaj, wijze lessen uit de literatuur, bizarre foto’s uit kranten en tijdschriften. Alles is bruikbaar en komt op de een of de andere manier in zijn tekeningen en schilderijen terecht.

100% Jan Geerts

Hij tekent als geen ander. Dat afgewogen werk waarin de autobiografische fragmenten en gedachten, grimmige humor en een flinke scheut melancholie door elkaar gemengd worden, is 100% Jan Geerts. Getekend in een stijl waar je wellicht aan moet wennen omdat zij wild en schetsmatig lijkt, maar die in feite zeer precies en doeltreffend is. Precisie is een wezenskenmerk van het werk.  Alle lijnen zijn exact zó op papier gezet als Jan Geerts gepland heeft. Alle losse onderdelen verhouden zich tot elkaar zoals hij dat wil. Het werk ontstaat gedurende een  lang en intensief werkproces. Dat geldt voor de individuele werken en markeert ook de ontwikkeling van zijn oeuvre. Voortdurend zoeken, overdoen, aanpassen, verscheuren en opnieuw beginnen bepaalt hoe het werk tot stand komt. Deze werkwijze bevat wellicht zelfs een aanzet tot een verklaring waarom hij er niet mee naar buiten trad. Het werk van Jan Geerts ontwikkelde zich langzaam. Er is sprake van een proces waarin moed, overmoed, inzicht én onzekerheid een rol spelen.

Dat begint met de portretten die hij in de periode vlak na zijn opleiding aan de Rietveldacademie maakt. Hij werkt vanuit een klassiek artistiek ideaalbeeld en tekent begin jaren zeventig veel naar model. Tussen grofweg 1972 en 1976 maakt hij reeksen zittende figuren: een man, een oude vrouw, mevrouw B. Met de menselijke figuur als uitganspunt begint zijn zoektocht naar een eigen motief en stijl. De vroege portretten zijn doorwerkt en met hard grijs potlood getekend. Er ontstaan volle lijntekeningen die in de verte aan de ijle figuren van de Zwitserse beeldhouwer en tekenaar Alberto Giacometti herinneren. Op een bepaald moment gedurende zijn loopbaan zal hij een zelfportret maken in Giacometti-stijl, een schilderij in grijs, een grisaille waar hij jaren later een rode clownsneus op plaatst.

Tot in de late jaren zeventig tekent Jan Geerts naar model. Tegelijkertijd ontstaan halverwege de jaren zeventig de eerste tekeningen met volledig eigen motieven. Jan Geerts kiest voor boertige scènes, ontleend aan straattheater en variété. Hij benadrukt het houterige, banale geweld dat in deze kluchtige verhoudingen een rol speelt. Man slaat man met stok, man slaat, man slaat vrouw, iemand wordt aan zijn onderbroek omhoog getrokken.  Enkele scenes die hij verbeeldt spelen zich daadwerkelijk op een toneel af. Zo maakt hij een werk waarop een rij Can Can danseressen hun beentjes in de lucht gooien, aangespoord door een opperstalmeester met stok in de hand en een bolhoed op. Hij maakt een tekening die Olifant (1979) heet, waarop een groepje mensen op toneel staat waaronder een dame in tutu met een gasmasker op. Een andere referentie aan commedia del arte-achtige  thema’s, is de titel Jan Klaasen in Japan (1975). Aanvankelijk zijn die tekeningen tamelijk uitgewerkt, naar mate de tijd verstrijkt gebruikt hij minder lijnen.

Precisie en suggestie

Vanuit de portrettekeningen, nadenkend, oefenend, ontstaat een gereduceerde tekenstijl waarin scherpe hoekige lijnen worden afgewisseld met volle beweeglijke kwaststreken; Jan Geerts tekent met potlood en inkt, met pen, penseel en krijt.  Hij streeft naar een optimale zeggingskracht. Met enkele lijnen roept hij een hele wereld op vol suggestie en beweging.  Het blijkt al uit de beschrijving van Op weg naar het Zuiden. Hoe langer je kijkt, hoe meer je ziet. Langzaam krijg je grip op de precisie van de tekenhand: In een vrijwel leeg wit vlak worden met enkele simpele lijnen niet alleen een kleine anekdotische enscenering verbeeld, maar bewegende menselijke figuren die in een complete, gedetailleerde en gespecifieerde omgeving staan.  In Op weg naar het Zuiden is dat bijvoorbeeld een weg, de aarde en een hemel die – en dat is opmerkelijk – niet met een horizontale lijn van elkaar gescheiden zijn. De weg loopt naar het niets. De horizon lijkt er eigenlijk niet te zijn.

In een tweede tekening uit de jaren tachtig gebeurt iets dergelijks. Hier treden twee wandelende figuren op. Ook in deze tekening die soms Sartre en Simone de Beauvoir, soms Beentjes van de vloer (1986) werd genoemd, is een rijk en vérstrekkend landschap met enkele spaarzame lijnen weergegeven. Te midden van het open landschap, de aarde is omgeploegd en vertoont diepe, regelmatige rillen, lopen twee mensen, een man en vrouw. Ze spreken met elkaar en stappen dapper voort. Pront wordt het ene been voorwaarts geworpen en voor het andere gezet, wild gesticulerend. Ze kijken naar elkaar, zonder te beseffen dat het nergens naar toe gaat. Optimistisch, eigenwijs en bijna grimmig vrolijk stappen ze een onbestemde verte tegemoet; Wat deze werken zo bijzonder maakt is de suggestie. De lijnen lijken ingedikt. Toch kan je de betekenis niet missen. Door de korte lijnen lijkt het alsof je te moet gissen naar wat er gebeurt; het lijkt alsof je zélf de betekenis verzint, maar het is van begin af aan de kunstenaar die je gedachten en gevoelens in een bepaalde richting leidt. Hij dwingt je zijn wereld te betreden. De lijn is als een muzikale dissonant in een muziekstuk van Kurt Weil, een beetje vals. Het doet pijn aan je ogen. De compositie lijkt een rommeltje, maar is volledig door achterliggende lijnen en verhoudingen gestructureerd en precies die onzichtbare, onbenoembare sturing maakt dat je je toch ongemakkelijk voelt.

Dat Jan Geerts zich in hoge mate bewust was van de lijnen die hij zette en alle stappen die hij in zijn werken deed, blijkt uit de verdere werkvoortgang. Het was niet ongebruikelijk dat hij één bepaalde tekening meermaals overmaakte. Zo’n tekening was geen voorschets die aan een definitief werk voorafgaat. Ze maakte ook geen deel uit van een serie of een reeks – sommige kunstenaars maken bewust een serie van één enkel onderwerp of motief, zodat je de zaak van verschillende kanten beschouwen kan. Nee, Jan Geerts zal van begin af aan regelmatig precies dezelfde werken overdoen.  Op weg naar het Zuiden is zeker nog drie keer gemaakt. Ook Olifant komt meerdere keren met kleine wijzigingen voor. Eigenlijk geldt het voor al zijn werken; steeds wordt het eerdere werk herhaald. Dat pakt in vele gevallen uitstekend uit, dan gaat hij door die herhaling steeds verder de diepte in en worden details verhelderd. Er ontstaan varianten mét en zonder kleuraccenten.  Maar het werkt soms ook in zijn nadeel. Het artistieke werk wordt dan dat van Sisyphus. Langzaam, stap voor stap wordt iets opgebouwd, wat onmiddellijk daarna weer afgebroken wordt.

Spiegel

Deze pijnlijk langzame en zorgvuldige manier van werken, dat hartstochtelijk streven naar precisie dat zijn eigen paradoxen schept, bepaalt de stijl en de betekenis van het werk van Jan Geerts. Hij houdt zichzelf en de toeschouwer een spiegel voor. Hij tekent de omgekeerde wereld, inverso mundus, een belangrijk beeld in de volkscultuur waarin de stier de slager voorttrekt aan een touw om hem naar de  slacht te brengen, et cetera. Hij tekent de wereld van het carnavaleske waarin de paus op de pot zit en monniken liederlijk vreten en zuipen, de wereld van Gargantua en Pantagruel, sterk genoeg om het hele Franse surrealisme van Alfred Jarry tot André Breton achter zich aan zeulen.

Maar waar de twee reuzen van François Rabelais in hun eigen tijd vooral een ontsnapping boden aan de strenge vorstelijke en kerkelijke regels, kan de mens bij Jan Geerts niet weg. Zoals de horizon imaginair is, ver en leeg, is ook de scheiding tussen deze wereld en haar spiegelbeeld imaginair en daarom irrelevant. Boven, onder, voor en achter het is om het even. Je kunt niet ontsnappen, niet aan jezelf, niet aan de wereld. Je kunt niet weg. Het is ongetwijfeld waar dat zijn voorliefde voor variété met een jeugdige balletmeesterervaring te maken had, maar de tekenaar en schilder moet toch ook regelmatig gedacht hebben dat de wereld daadwerkelijk een klucht is vol Jan-Klaasen-en-Katrijn-geweld, simpel en wreed. Mensen zijn eenvoudigweg niet bij machte om dat allemaal aan te kunnen en te veranderen, lijkt de kunstenaar te zeggen. Het brengt soms haat, soms wanhoop, soms een naïef moralisme voort. Op een andere groep tekeningen, ook uit de jaren tachtig, ook meerdere keren herhaald, vallen mensen uit de lucht op hun kop naar beneden in een diepe put. Mannen, vrouwen, vallen onderste boven, kop naar beneden, een leegte in. Ergens op de achtergrond staat een piramide.  De wereld stond voor Jan Geerts soms werkelijk op z’n kop. Het ondermaanse werd inwisselbaar met de onderwereld.

 

Schilderijen

Je kunt het werk van Jan Geerts als een volstrekt origineel oeuvre beschrijven. Dat is het ook. Je kunt het ook zonder moeite in een tijdsbeeld plaatsen. Er zijn duidelijk invloeden van tijdgenoten te zien. Dan kan je denken aan de in de inleiding genoemde Francis Bacon, maar ook aan Engelse Popart-kunstenaars als David Hockney en R.B. Kitaj die in de vroege jaren zeventig veel indruk maakten. Voor Jan Geerts was met name die laatste van betekenis. In 2015 bezocht hij bij hoge uitzondering een tentoonstelling met het late werk van R.B. Kitaj in het Joods Historisch Museum in Amsterdam. Het werk stelt hem teleur, er was inmiddels dan ook heel wat tijd verstreken.

Je zou het werk van Jan Geerts ook als een onderdeel van de Nieuwe Figuratie kunnen zien, een stroming die in Nederland en België in de jaren zeventig beeldbepalend was. Hier en daar herinnert de manier waarop hij figuratieve en abstracte elementen combineert bijvoorbeeld aan het werk van Roger Raveel, zoals wanneer hij een vel papier in vlakken verdeelt die hij vervolgens met abstracte figuurtjes en krullen vult. Ook Raveel combineert een geometrische vlakvulling met bizarre figuratieve schetsen, maar daarmee houdt het vergelijk dan ook op.

Toch is die overeenkomst belangrijk om een om een brug te slaan tussen de tekeningen en de latere schilderijen en collages die hij in Steenwijk maakt. De schilderijen die dan ontstaan vormen de laatste fase van zijn werk. Zij zijn voor een groot deel abstract, ook als hij gewoon de omgeving en het landgoed De Eese verbeeldt. Vanaf dat moment maakt Jan Geerts werelden waarin zich van alles afspeelt en die nooit meer af lijken te komen. De schilderijen en collages veranderen doorlopend. Jan Geerts  verknipt oude tekeningen en plakt de onderdelen op. Hij vindt kleine voorwerpen, metalen veren, tandraden uit oude klokken, platgetreden aluminium onderdelen en verwerkt deze ‘mooie dingen’ in het beeld. De schilderijen, vaak werken op een harde ondergrond, soms op papier, maar zelden op doek, verschillen sterk van de tekeningen omdat hij niet abstraheert en weghaalt, maar toevoegt. Steeds voller wordt het beeld, vol bomen, velden, wind, vol gevonden voorwerpen en gedachten, vol herinneringen, enthousiasme en passie.

Omdat zoveel werk onaf en nog steeds in bewerking was, tot besluit een beschrijving van de tekening Ik had een oud kwastje uit de tweede helft van de jaren tachtig. Deze toont enkele eenvoudige, zwarte, verticale penseelstreken die een beetje kronkelig en krom zijn. De inkt werd door de laatste kwastharen van verschillende lengte wat onregelmatig en brokkelig verdeeld. De titel is kenmerkend. Plotseling is het werk niet abstract meer, maar concreet. Ook een oud kwastje is een ‘mooi ding’ lijkt Jan Geerts te zeggen. Je ziet de schilder zitten. Het is verbazingwekkend hoe  bizar veel zeggingskracht zomaar enkele precieze lijnen en wat relativerende humor hebben.

Saskia Monshouwer
Amsterdam, mei 2016

logo

 

 

 

top of page