500 – 003

Pol 2017 6a
z.t.  (42×29 cm.) Jan van der Pol, 2017

07-12-2018
Voor mijn colleges in Artis moet ik twee stellingen formuleren. Het brengt mijn gedachten tot een punt:

Stelling 1. Er is niets natuurlijks aan doorlopende economische groei.
Hoewel het al vele verschillende vormen heeft gehad is het Sociaal Darwinisme nooit weggeweest. Van aanvang aan bedienden allerlei overheden, liberalen, kapitalisten én marxisten zich van een aan de biologie ontleend jargon in de veronderstelling dat economisch handelen natuurlijk is, dat wil zeggen vanzelfsprekend en onontkoombaar. De mens maakt deel uit van de natuur en ontwikkelt vanuit die vanuit die positie verschillende manieren om met een omgeving en de dingen om te gaan.

Eén van de belangrijke consequenties van denkers als Philipe Descola, Bruno Latour en Tim Ingold is dat zij laten zien dat een analoog tussen economie en natuur niet vanzelfsprekend is. Economische groei is niet hetzelfde als het functioneren van een ecologisch systeem. Bedrijfsmatige efficiëntie komt in geen enkel opzicht overeen met de efficiëntie die een evolutionaire verandering vertoond. Er is in de natuur geen moraal en geen enkel ‘doel’, dus ook geen economisch doel. Er is alleen sprak van aanpassing als een doelloos en absurd gegeven. Menselijk gedrag is misschien niet volledig ‘bewust’, maar ook niet zomaar te reduceren tot een cluster instinctieve individuele of collectieve reacties gericht op lijfsbehoud en voortplanting.

Stelling 2. Nutteloosheid zou een onderdeel van iedere natuuropvatting moeten zijn: Nutteloos als niet economisch van belang; nutteloos als onaangeraakt en leeg; maar ook nutteloos als in het bestuderen en ervaren van een overvloed aan logische en bizarre details.
Ik vind deze uitspraak mooi maar kan de consequenties nog niet goed overzien. Ik weet wel dat ik nutteloosheid in verband breng met het maken van kunst, van teksten, films, objecten, installaties, performances en muziek.

Kunstenaars bemiddelen tussen kennis en mens. Zij creëren ruimte om over economische en politieke argumenten na te denken en ondergraven deze soms ten gunste van de vormgeving van menselijke ervaringen. Kunstenaars staan daarmee voor flexibiliteit, of dat nu om verandering of om aanpassing gaat. Mogelijk zijn kunstenaars ook goede bemiddelaars omdat zij streven naar échtheid. Kunst hoeft niet ‘kunstmatig’ te zijn, zoals dat doorklinkt in veel klassieke opvattingen. Kunst streeft naar écht – een combinatie van cultuur en natuur – waardoor het mensen die minder privileges en mogelijkheden hebben dan instituten en de specialisten die daar werken, toch met hun omgeving confronteert.

Een bloeiende kunstwereld zorgt ervoor dat systemen niet volledig sluiten, dat niet alles als economisch, rationeel, wetenschappelijk, nationalistisch of religieus wordt beschouwd. Bovendien kan het wellicht de relatie van mensen met hun omgeving herstellen. In relatie met de omgang met onze omgeving en de natuur is namelijk sprake van een paradox. Zowel om de natuur uit te buiten als om de natuur te beschermen wordt beleid gevoerd. Er zijn allerlei grenzen, regels en verboden waardoor mensen steeds verder van hun omgeving en wat daar leeft verwijderd raken, wat het moeilijk maakt om hen ervan te overtuigen dat het zinvol is om verantwoord met de dingen om te gaan.

top of page