Ik leef in een wilde werveling

#Christoph Buchwald #Gute Nacht Freunde #Irmgard Keun
# Loretta Fahrenholz #Two A.M.

“Ik leef in een wilde werveling”, lees ik in het aardige boekje van Christoph Buchwald, een boekenweekgeschenk over Duitse literatuur. Het is een uitspraak van Kully, hoofdpersoon uit de roman ‘Kind aller Länder’ (1938) van Irmgard Keun. Hoewel de film van Loretta Fahrenholz waar ik in mijn vorige aantekening over schreef naar aanleiding van een andere roman van dezelfde schrijfster werd gemaakt, zou je in die uitspraak van Kully de mentaliteit van de hoofdpersoon van Two A.M. kunnen herkennen.

Die aantekening over Wolfson en Faherenholz schreef ik snel, en mijn beschrijving van de film van  die op dit moment in het Stedelijk Museum wordt getoond is misschien wat vluchtig. Het is ook niet makkelijk om onder woorden te brengen wat me eraan fascineert. Daarom zoek ik wat informatie op over Keun. Ik herinner me vaag dat ik in het boekenweekgeschenk iets over haar las, minnares van Dieter Roth, bewondert door Kurt Zucholsky, en na de oorlog onder een andere naam op een klein zolderappartement in Keulen woonachtig. Eind jaren 70, begin 80 wordt haar werk herontdekt.

loretta-fahrenholz-two-a-m-color-40-minuten-stedelijk-museum-amsterdam

Behalve het boekje van Buchwald, spel ik in de trein ook het tijdschrift uit dat ik in het Stedelijk Museum kocht, ‘Kaleidoscope’. Het bevat meerdere kritieken waaronder een van Slavs and Tartars en een wat langer artikel over Jordan Wolfson, gevold door een kort interview met Beatrice Ruf. De teksten weten mij niet van de kracht van Wolfsons werk te overtuigen. In tegendeel, wat Wolfson doet wordt er gangbaarder en gewoner door, verliest weer iets van z’n glans. De dun uitgesmeerde verhalen en de vluchtige verwijzing naar Jeff – King – Koons in het Wolfson-artikel voegen weinig toe. Ook de zorgvuldig geformuleerde vragen van de museumdirecteur lijkt maar één enkel en eenduidig beeld te bemiddelen: Wolfson is beroemd en geniaal, maar hij is ook beroemd en geniaal. Toch is er één aspect aan zijn werk dat me goed bevalt: het persoonlijke. Zowel in de films ‘The Crisis’ uit 2004 als in ‘Rasberry Poser’, een filmcompilatie uit 2012. Zijn  persoonlijkheid is ambivalent en moeilijk te vatten; Wolfson in ‘Rasberry Poser’, als jonge sexy en seks beluste punk is een esthetisch en inhoudelijk sterk beeld, volledig jaren tachtig. Ik kijk naar z’n blote kont in het park die wil in een hoek van nét iets minder dan 45 graden uit zijn zware kleding piept en naar het met modder bedekte gezicht. Zij neus een blanke streep tussen de met een dunne laag klei bestreken wangen. Dat ik het tweedimensionale werk goed vind – complexe uit allerlei details samengestelde  computercollages – goed vind, schreef ik al.

De film van Loretta Fahrenholz daarentegen fascineert me in vele facetten. De nare molenaar/wachter in zijn vreemde grijze pak, dat toch vooral lijkt op de Pastou-kleding van de vrouwen met gesteven korte kapsels uit de jaren zeventig. Okay, niet paars dus, maar grijsgroen. Een schutkleur in de wijken en locaties waar de films zich afspeelt. Ik ken Berlijn niet goed genoeg om de locaties te herkennen, maar het eigentijdse druipt er vanaf en precies dat is spannend. De lage jaren vijftig flats, opgeknapt, omzoomd met struikgewas. Witte rozen rond de molen, zojuist aangeplant in een regelmatig vlak-vullend ritme. De struiken tussen de lage flats zijn beduidend hoger en ouder. De plek waar de wachter een meisje doodt zou zonder moeite de plek achter de flats kunnen zijn waarin ik opgegroeide, in een Nederlandse middelgrote gemeente. (tussen beton en struikgewas)

Niet alleen de omgeving, ook de mensen en de interieurs, hun gedrag en kleding en drugsgebruik zijn in hun vreemdheid en overdrijving eigentijds. Ik gaf in mijn vorige aantekening al aan dat ik een overkomt met een Givenchy reclame in het eerder genoemde ‘Kaleidoscope’ meende te constateren. Dat wil ik iets beter uitleggen omdat de relatie tussen Fahrenholtz’ film en de fotografie in tijdschrift complex is, en misschien belangrijker dan op het eerste gezicht lijkt.

Na zorgvuldig bladeren blijken in het tijdschrift mode en reclamefoto’s vlak naast en parallel foto’s te staan die door kunstenaars zijn gemaakt. Dat geldt voor het werk van Wolfson, maar ook voor dat van de andere kunstenaars, fotografen, filmers, modemakers. Of de afbeelding die je ziet kunst is of niet wordt in het midden gehouden. Soms gaat het om documentaire foto’s, gemaakt naar aanleiding van een optreden of event. Soms zijn het stills.  Soms zijn het reportages door een medewerker van het tijdschrift óf in opdracht van het tijdschrift gemaakt. Soms – nu schakel ik over naar de tekst, ontbreken foto’s. In het overigens zeer interessante artikel/essay van Hito Steyerl wordt  twee keer naar een foto verwezen die er niet is. De typografie lijkt ook op kunst en is soms niet te lezen, – als je een leesbril nodig hebt zijn juist grote letters moeilijk leesbaar. Kortom, er is sprake van beeld soep met lettervermicelli, mooi maar net te lang doorgekookt, waardoor het moeilijk is om te onderscheiden wie of wat, wat beïnvloedt en waarom.

Als ik dus schrijf dat ik bij het zien van de Givenchy reclame aan sommige beelden uit Two A.M. moet denken, zijn er verschillende mogelijkheden: Fahrenheit ontleent stijlelementen aan  Givenchy of  Givenchy aan Fahrenheit; Fahrenheit kleedt haar protagonisten daadwerkelijk in merkenkleding omdat dit iets toevoegt aan de eigentijdsheid van haar film, of ze neemt goedkope namaak om iets dergelijks naar voren te brengen; het is ook mogelijk dat degene die haar protagonisten kleedde en/of degene die verantwoordelijk is voor het ontwerp van de set en fotografie van de film bijverdient in de mode, of omgekeerd aan een bestaande mode refereert. Et cetera, et cetera. Een dergelijke grensvervaging is even bedreigend als onschuldig. Ze is bedreigend als je als kijker niet meer weet wat bij welk verhaal zal horen. Een vaagheid waar mensen steeds meer aan wennen, omdat immers ook op facebook en andere sociale media regelmatig door grote merken op je tijdlijn wordt ingebroken. Men fluistert je een bericht toe. Ze is onschuldig als je weet wie het verhaal vertelt en weet waar je naar luisteren wilt. Het verhaal van Lorretta Fahrenholz bijvoorbeeld is een interessante vertelling over het gevoel dat er is mis gaat, waar je nagenoeg niets aan kunt doen. Vluchteling in Nazi-tijd, 1937. “Ik leef in een wilde werveling”, schrijft Kully de hoofdpersoon  in “Kinder aller Länder”. Bij het lezen van de beschrijvingen van Christoph Buchwald in het boekenweekgeschenk vallen de overeenkomsten tussen vluchtelingen nu en toen op. Wat kan je doen? Wat wil je doen? De vertaling van deze titel in het Nederlands maakt al een fout, hoezo “Kinderen zonder land”? “Kind van alle landen” had toch ook gekund?

Het artikel van Steyerl is interessant. Ze spreekt naar aanleiding van een werk van Harun Farocki en denkt na over de mediale verbondenheid van de wereld via wapentuig en elektronica. Wat betekent dit voor onze beleving van de werkelijkheid?

En zo, vermengt zich wat ik lees en zie over kunst met mijn eigen werkelijkheid. Op eerste kerstdag maak ik een wandeling door de middelgrote gemeente waar ik opgroeide en naar school ging. Ik scheer langs het centrum met de oude kerk die van alle kanten te zien is en ga ‘bovenlangs’ het spoor over. Een bewuste keuze, want ik kan de onderdoorgang in het station niet nemen omdat ik mijn spoorkaart niet bij me heb. Ze werken met gesloten poortjes. Achter het station is een nieuwe wijk verrezen die niet eerder heb bekeken. Een groot gebouw van DSM, één van de belangrijkste werkgevers in de omgeving, dat uit drie of vier even grote torens bestaat. Het is even monumentaal en gesloten als het gebouw van de belasting aan de rand van de hoofdstad, hoewel net iets minder elegant en droevig wit in plaats van grijs en zwart. Ik loop voor het eerst vlak langs die gebouw. Er is een tweebaansweg, maar geen voetpad. Er zijn rotondes. Dan zie ik aan mijn linkerhand een Penitentiaire Inrichting. Ik wist uit de krant van enkele ontsnappingsverhalen dat de middelgrote gemeente inmiddels een gevangenis had. Nu weet ik ook waar die ligt.

Aansluitend op het bedrijventerrein zonder voetpaden, de woonwijk. Een wijk met kleine huizen met  halfgesloten gordijnen waarin één ding staat, een vaas of een sculptuur van een metaalkleurige, cirkelvormig moeder met kind – twee lussen met handen en hoofden, of iets dat aan kerstmis doet denken, glinsterend en wit. Achter een enkele ruit een versleten Mariabeeld met kind. De voortuinen zijn klein en rommelig, meestal voorzien van een lage betonnen rand, vol zwarte of blauwgrijze grind waarin een gebroken amfoor drijft. Deze kleine wijk is rustiger dan de andere waar ik op mijn wandeling doorheen kom. Zorgvuldig afgescheiden van de grote weg en de blikken van voorbijgangers. Ik wandel langs de provinciale weg naar het volgende dorp. Kom onder het nieuwe schoolgebouw door, dat ook al niet nieuw meer is. De bekleding van kleurrijke kunststoffen platen laat los. In het plafond van de onderdoorgang bevind zich een groot gat. Maar als je doorloopt, ligt ergens daarachter het bos en het kasteel van mijn bestemming.

Is er werkelijk sprake van een teloorgang van de provincie. Alles lijkt oud en slecht afgewerkt. Zelfs de persoonlijke smaak van burgers en rijken die het ooit dragelijk maakte, een ‘eigen’ stijl die een tikkeltje jaren vijftig Amerikaans was, redt de boel niet meer. Nu is alles wit geschilderd, hebben de huizen en tuinen vele ornamenten van gips en messing, zijn de percelen afgezet met metershoge gladgeschoren coniferen. Hoe moet dat nou? De provincie loopt leeg en de mensen worden bozer en bozer, althans volgens het NRC van afgelopen vrijdag, dat een bijlage over woede had, een emotie waar ik eigenlijk ook van hou.

Ik weet niet of ik het er mee eens ben dat de wereld woedend is. Dat de mensen woedend zijn. Woede is volgens mij ook een positieve emotie. Niet alleen omdat, zoals Montainge al schrijft, woede ook een poging tot contact is. Woede geeft ook energie en werkt soms als een kop koffie. De cafeïne doet vermoeidheid en droefenis verdwijnen. “Zonneschijn in een kopje,” noemde  Alexander van Humboldt het spul. En zo heeft woede soms ook iets van zonneschijn, iets dat lethargie en depressie naar de achtergrond dringt zodat je weer kan functioneren. En volkswoede dan? Dat is echt iets anders. Kijk uit met die klote democratie! Ze is geen natuurkracht die zomaar ‘het goede’ genereert. Als de instituten en regels die haar in toom houden om economische redenen en uit veiligheidsoverwegingen worden aangetast en ondermijnd, gaat het fout. Vaderlandsliefde, familie, aankoopimpulsen, stemgedrag: wat is er mis met een beetje nadenken? Met een beetje ratio en redelijkheid?

Loretta Fahrenholz │ Two A.M. │Stedelijk Museum Amsterdam│  10 dec 2016 – 5 mrt 2017
Christoph Buchwald, Gute Nacht, Freunde, Duitsland in vijfentwintig boeken, Cossee Amsterdam (2016)

nieuwjaarsgroet-jan-van-der-pol

top of page