Landschapsoverwegingen

Amstelpark15feb2019-20woensdag 31 juli 2013

Jan heeft een mooi schilderij gemaakt.  Twee landschapsbeelden boven elkaar, beide met koele hemel en lichte bewolking. Op het bovenste deel is een groot taps toelopend wateroppervlak te zien, het bassin van een waterzuiveringsbedrijf of iets dergelijks. Dat neemt bijna twee derde van het beeld in beslag. Het onderste deel stelt een tuinlandschap voor met veel groen. Een beetje blauw van een verkeers- of reclamebord in de rechter bovenhoek. Beide landschappen zijn uit trage horizontale verfstreken opgebouwd. Alleen de scheidslijn tussen onder en boven loopt pol-achtig scheef – als Jan een lijn trekt loopt deze altijd wat scheef rechts naar beneden. De detonatie maakt het werk compleet.

Terwijl ik naar het schilderij kijk, denk ik aan mijn fietstochten. De laatste die ik vanuit Steenwijk ondernam liep door Drenthe, een romantisch boerenlandschap dat ik eigenlijk wat saai vind. En gisteren fietste ik via de Bijlmer, langs de Gaasperplas naar Weesp om via Muiden en de kust van het Gooimeer naar Amsterdam terug te keren. Het landschap blijft me mateloos fascineren. Wat is dat toch, dat ruime uitzicht, die wind, dat grijzige groen van de enorme wilgen, de rommelige compositie van elektriciteitsmasten, de pijlers van een brug over het kanaal, reclameborden, vreemde overspanningen aan de gladde groene horizon. Van Weesp naar Muiden mis ik de weg langs de woonboten en de vaart. Ik neem de provinciale weg waarvandaan ik in de verte, vlak bij de elektriciteitscentrale, de rommel langs de snelweg kan zien. Het is deze vreemde combinatie van rommel en groen die ik zo vreselijk mooi vind. Of ik nou over het water kijk naar Amsterdam of Almere of over land naar Gaasperplas of Gein, ik hou van die vreemde combinatie van ijzer, beton en kunststof tussen de golvende grassen en de dunne esdoorns, elzenbomen, wilgen. De lucht is grijs het water als van zilver, en het zal waarschijnlijk niemand verbazen dat ik Drenthe eigenlijk helemaal niet zo mooi vond. Ruinen met z’n brink, de Mariakerk met het  zandstenen beeld van een hurkend meisje ervoor is ronduit truttig. Hier en daar een sloot of kanaal …

Ik vraag me af of er overeenkomsten zijn tussen de manier waarop Jan het landschap schildert en mijn fascinatie. Fietsend, lezend, Auke van der Woud, Nederland, het contrast tussen natuur en cultuur, tussen mijzelf – hoe ik kijk en ervaar – en dat wat zich buiten mijzelf om afspeelt – het landschap, de omgeving.
In eerste instantie wel. In zijn fijne hoekige handschrift met de draderig getrokken verfstreken schildert hij regelmatig precies die panorama’s die ik beschrijf. Beladen, vol van een stille dreiging – en op een bijzondere manier met elkaar te verruilen. Jan schildert snelwegen en parken (die op begraafplaatsen lijken, zoals begraafplaatsen door veel mensen als parken worden gebruikt). Hij schildert kustwegen (een beeld dat opdoemt omdat ik Raymond Chandlers ‘Philipe Marlowe’ lees, waarin de oceaan regelmatig ter sprake komt) en bossen, fabrieken en spoorwegovergangen. De overeenkomst tussen zijn landschapsbeelden en de mijne is dan dat de aanwezige sporen van het menselijke bedrijf, niet hun aan- maar hun afwezigheid bevestigt. De manier waarop natuur en cultuur met elkaar verweven zijn, waarop de wildernis knaagt aan de rand van een snelweg, rukt aan de hoog gehangen elektriciteitskabels, kietelt aan een oude fabrieksmuur, een fort of een elektriciteitshuisje, herinnert aan het moment waarop er geen mens is. Het moment waarop de mensen verdwenen zijn, zich afwezig tonen. Dat legt de nutteloosheid van alle pogingen om de natuur te bedwingen bloot. Het landschap is dus, ondanks – of eigenlijk dankzij – alle sporen van menselijke aanwezigheid desolaat. Het is één enorm memento mori, wat mij overigens helemaal niet droevig stemt. In tegendeel, ik voel me vrij.

En dát is het moment waarop het landschapsbeeld van Jan van het mijne verschilt. Ik heb nooit de indruk dat Jan door dezelfde zucht naar vrijheid wordt gekweld als ik. Ik weet niet waarom dat vergeefse, onzinnige verlangen zo heftig is. Het leidt Iedere keer tot frustratie. En iedere keer tot pogingen om aan die frustratie te ontsnappen. Ik wil onbespied en mobiel zijn. Ik wil de kracht van mijn spieren voelen, de wind, de warmte of kou en tegelijkertijd kunnen denken. Afstand nemen én aanwezig zijn. Hoewel ik weet dat iets dergelijks tamelijk  zinloos is. Als ik in de krant lees over super-langeafstandlopers kan ik me goed voorstellen waarom iemand zoiets doet. Het is niet meer of minder onzinnig dan geld verdienen, van mensen houden, wat dan ook. Ze doen maar. Tegelijkertijd vermoed je dat zo iemand toch een wat vreemde opvatting van genot en genieten heeft.
Ach, ik wou dat ik eindelijk eens helder ergens tegen zou kunnen ageren. Tegen het neokapitalisme bijvoorbeeld, of tegen een willekeurige andere vorm van onzin. Maar dat lijkt maar niet te willen lukken. Ik relativeer. Ik denk te veel en geloof uitsluitend in een beetje zorgen voor elkaar en aardig zijn.

top of page