Om de tentoonstelling te beschrijven kan ik het best beginnen bij de tekst die Jelle Bouwhuis in de kleine catalogus schreef…

Maar, vandaag weer in Amsterdam gewandeld. Zeer tevreden met de herfst. Mijmerend. Een beetje links en recht naar mensen kijken: Drie Afrikaanse mannen op een rij. Eén van hen draagt een vaal groen leren jack, ook de anderen zijn goed gekleed. Ze wijken niet en lopen al pratend over het drukke Max Euweplein. In de Leidsestraat staat een modieus jong meisje in een lange donkere wollen jas. Een ceintuur van dezelfde wollen stof om haar middel geknoopt. Ze heeft sluik donker haar en rookt een sigaret als een filmster uit de jaren vijftig. Ik lach om het handgebaar dat misschien ook wel existentialistisch is.
Ik hoor, ‘Ik wil ook zo’n baby hond.’ En zie een tackel die er puppy uitziet, pluizig, rossig, zacht, maar ik weet zeker dat het jongensmeisje met de blonde krullen zich eigenlijk een beetje aanstelt.

Zojuist How Far – How Near  in het Stedelijk Museum bekeken. Om de tentoonstelling te beschrijven kan ik het best beginnen bij de tekst die Jelle Bouwhuis in de kleine catalogus schreef die voor € 2,- in de expositie te koop is. Hierin geeft hij een overzicht van de schaarse tentoonstellingen die het Stedelijk organiseerde waarin kunst werd getoond uit andere regio’s dan Europa en de VS, aangevuld met informatie over welk werk uit deze gebieden in de collectie is. Er zijn enkele zeer interessante collectie-onderdelen, zoals specifieke foto’s en posters uit Zuid-Afrika. Tentoonstellingen zijn er echt heel weinig. Het begint bij een expositie in de inmiddels afgebroken ‘Nieuwe Vleugel’ Moderne Kunst Nieuw en Oud die in 1955 werd georganiseerd en eindigt bij UABC (1989), een expositie die Wim Beeren organiseerde waarin kunstenaars uit Zuid-Amerika waren te zien en Zuiderkruis (1993), die werk van 27 kunstenaars uit Zuid Afrika bracht. Zij waren (…) ‘een voorbode van het langzaam afbrokkelen van de geopolitieke scheidslijnen die voorheen zo scherp gesteld waren (…), schrijft hij.

Vervolgens brengt Bouwhuis de complexe relatie van het museum met de betreffende kunst in beeld. Door een vitrine-installatie  te maken met foto’s van de expositie Moderne Kunst Nieuw en Oud en catalogi van tentoonstellingen die een rol speelden in de discussie waarmee het ‘openbreken’ van het collectie- en tentoonstellingsbeleid gepaard ging. Dus liggen in een (te hoge) vitrine die tegen een wand met behang is geplaatst dat door Gorfried Donker (Ghana/Londen) voor de expositie werd gemaakt, boeken als Magicien de la Terre een expositie van Jean-Hubert Martin die in 1989 plaatsvond in Centre Pompidou in Parijs, en ‘Primitivisme’ in 20th Century Art, een expositie die in 1988 in Moma in New York plaats vond. Verder is de tentoonstelling opgebouwd uit enkele werken van kunstenaars die soms in Europa of de Verenigde Staten werken, maar meestal elders geboren zijn of het elders als thema kozen en van kunstenaars die gewoon ‘elders’ geboren zijn, wonen en werken.

De formulering die ik kies is omslachtig. De tentoonstelling is dit ook. Want hoewel iedereen het verschijnsel dat Bouwhuis als thema nam kent, is het helemaal niet zo gemakkelijk om kunstenaars te vinden die het correct en/of volledig verbeelden of vertegenwoordigen. Wat is een kunstenaar zoals Godfried Donker, die in Ghana geboren is en in Londen woont en werkt? Is hij Ghanees omdat hij de Ghanese Cultuur als uitgangspunt neemt voor zijn werk. Wat is Marlene Dumas, die een enorme overzichtstentoonstelling heeft, en door velen voor het gemak als Nederlandse wordt beschouwd. Wat is Michael Tedja van wie een erg mooi werk te zien is: Een schilderij dat rechtop is gezet met een houten constructie. Aan de voorkant zie je een mooi donker tweedelig schilderij. Aan de achterkant, die nu ook zichtbaar is, een hoofdje met de tekst: And there were no xx around. I would be compelled to draw in the dust on the floor with my tongue. Een recente aankoop waarschijnlijk, want het is niet in de kleine catalogus terecht gekomen.

Er is behalve Donker en Tedja nog veel meer interessant werk te zien. Mooie foto’s van Willem Diepraam en Malick Sidibe, zijden wandkleden van Billie Zangewa, en een enkele Tapwa, een doek uit boombast met eenvoudige lijnmotieven zoals ze in Nieuw Guinea worden gemaakt, en natuurlijk ook het grote wilde wandkleed dat al langer het boegbeeld van het meerjarige project ‘Global Cooperations’ is – Het frame waarin de huidige tentoonstelling gevat is, maar de samenhang blijft wankel. Je hoopt dat een tentoonstelling als deze als een nulmeting functioneren kan; Na vandaag wordt consequent vanuit een ruimer perspectief verzameld en zullen er regelmatig hele spannende exposities in het museum te zien zijn van kunstenaars van over de hele wereld… Over enkele jaren tellen we weer. Tegelijkertijd kan je aan de opzet van de expositie zien, dat dit waarschijnlijk niet zal gebeuren. Er is immers geen duidelijk verband tussen Tapwa en moderne kunst, tussen Dumas en Gaba en Zungu. De samenhang is arbitrair of uitermate complex.

Ik kan wel een oplossing bedenken: Maak een reeks solotentoonstellingen van interessante kunstenaars die zich met het thema bezig houden, elders geboren zijn of elders wonen. Laat zien wat deze individuen in hun mars hebben, ook als ze nog geen positie hebben op de nationale/of internationale kunstmarkt. Zo is het niet nodig om het probleem te benoemen, en de kunstenaar te begrenzen. Dan tonen zij gewoon hun werk.

How Far -How Near, godfried Donker, Videoinstallatie

 

top of page