interviews – Hoge School voor de Kunsten Amsterdam

OnAIR Hoge School voor de Kunsten Amsterdam

Afgelopen dinsdag 12 januari werden de eerste exemplaren van On AIR gepresenteerd, de jaarlijkse publicatie van het Artist on Residence Programma van de Hoge School van Amsterdam.
De publicatie bevat een reeks interviews met alle Artists in Residence die in deze periode aan de Hoge School Werkzaam waren.
Saskia Monshouwer interviewde Helmut Dick die de cursus de Genius loci and other Invisible Forces geeft aan eerste jaars en Henk Schut die bij de Master Kunsteducatie betrokken is.

 

Helmut Dick: The Genius Loci and Other Invisible Forces
Over verstedelijking en het sublieme
Door Saskia Monshouwer

De moderne leefomgeving is een merkwaardig samenraapsel van stad en natuur, industrie en agrarische activiteit, huizen en infrastructuur, oud en nieuw, mooi en lelijk, functioneel en nutteloos, aangeharkt en wild. Dat het spannend is om dit terrein te betreden blijkt uit de titel die kunstenaar Helmut Dick meegaf aan zijn Artist in Residence-programma 2015-2016 voor de Academie voor Beeldende Vorming in Amsterdam: The Genius Loci and Other Invisible Forces. In deze titel is sprake van de fameuze ‘geest van de plaats’, de klassieke aanduiding voor de krachten die vanaf de Romeinse tijd door mensen bewoonde locaties moesten beschermen. Die krachten namen door de eeuwen heen steeds andere gedaanten aan. Zijn het in de achttiende-eeuwse landschapsarchitectuur bijvoorbeeld de natuurkrachten, in de twintigste-eeuwse architectuur zijn het fenomenologische beschrijvingen aan wie de beschermende kwaliteiten worden toegedicht. Maar bij Dick komen achter deze vertrouwde cultuurhistorische chaperonnes nog enkele minder bekende en meer verontrustende gedaantes vandaan, en dat roept vragen op. Want welke ‘onzichtbare krachten’ bedoelt hij? Zijn er naast historische referenties en sociale betekenissen nog andere machten die de omgeving bepalen?

In gesprek met Helmut Dick probeer ik erachter te komen hoe hij als kunstenaar zijn omgeving ervaart en wat de doorslaggevende ideeën en impulsen voor zijn manier van werken zijn, want hier bij zijn eigen werk is hoogst waarschijnlijk een antwoord op mijn eerdere vraag te vinden.
Heb je je altijd werk gemaakt dat door de leefomgeving geïnspireerd is?
‘Ik heb een grote interesse in de leefomgeving. Daarbuiten is natuur, maar er wordt ook gebouwd en geleefd. Er is infrastructuur, architectuur, landbouw, fabrieken en al die dingen hebben betekenissen. Ze zijn functioneel en drukken tegelijkertijd iets uit van de culturele waarden van de mensen die er gebruik van maken. Ze weerspiegelen de mentaliteit en dáár heb ik grote belangstelling voor.’
Ben je ook meteen met installaties en interventies de buitenruimte begonnen?
‘Aan het begin van mijn opleiding schilderde ik vooral, maar al snel werd de verf verwisseld voor fotografie en film. Fotograferen was een manier om mijn artistieke mogelijkheden te verkennen. Ik maakte geënsceneerde foto’s en films. Ken je mijn one minute classic Koffiezetapparaat uit 1999? Dat is een van vroege werken.’
Ik knik, het is een korte film waarop een man in de watercontainer van een kleine koffiezetmachine pist. Daar waar normaal gesproken de glazen kan staat, staat nu een harige cactus die met het gekookte lichaamsvocht besproeid wordt.

Biologische cycli
Je interesse voor de leefomgeving lijkt vaak een draai te maken naar biologische cycli. In zeker opzicht toont het filmpje Koffiezetapparaat ook een cyclus, hoewel ik niet zeker ben of die cyclus wel goed functioneert. Waar komen die verwijzingen naar de biologie, voedselvoorziening of de voortplanting vandaan?
‘Op mijn zestiende wist ik niet wat ik wilde gaan doen. Ik wou niet meer naar school, hoewel ik goed leren kon. Via een omweg kwam ik op een opleiding voor hovenier terecht. Die heb ik helemaal afgerond voordat ik besloot om naar de kunstacademie te gaan.’
Speelt dat in je werk een rol?
‘Het komt in ieder geval vaak goed van pas. Toen ik in Berlijn het werk Slaveld zo groot als een torenflat / Lettuce field as big as a sky scraper building maakte , een werk uit 2001, wist ik hoe ik de grond moest bewerken en hoe lang het zou duren voordat de slakroppen oogst klaar zouden zijn, namelijk een week of drie. Maar het is een misverstand dat mijn werk altijd over ecosystemen en biologie zou gaan. Voorangsdome / Priority dome uit 2012 gaat bijvoorbeeld helemaal niet over biologie of natuur, maar over verkeer.”’
Het werk Voorangsdome / Priority dome is een 8 ton zware koepel met een diameter van circa 11 meter en een hoogte van 6 meter die bovenop het dak van het Middelzeehuys in Leeuwarden werd geplaatst. In het gebouw zijn Rijkswaterstaat en de Dienst Landelijk Gebied gevestigd. De constructie weerspiegelt een gedachte over Nederland. Ze is namelijk met 250 voorrangsborden bekleed. Behalve dat het patroon van de eigele vierhoeken vormt een vrolijk contrast met het modern witte gebouw, lijkt de boodschap dat in Nederland iedereen altijd voorrang heeft – of wil hebben.
Slaveld zo groot als een torenflat / Lettuce field as big as a sky scraper building is een veld van 1200 vierkante meter waarop Dick zo’n 10.000 slaplanten aanbouwde. Het veld spiegelt de gevel van een veertien verdiepingen tellend flatgebouw in Gropiusstadt bij Berlijn en geeft je een indruk van het formaat van zo’n modernistische stapeling. Je staat er niet altijd bij stil hoeveel gezinnen eigenlijk in zo’n flatgebouw wonen. Mogelijk draagt het werk verder bij aan de discussie over de slagschaduw van flats, daarnaast bevat het referenties aan de voedselvoorziening van stedelijke conglomeraten.

Hooligans als kasteelheren
Als je naar je werk kijkt, lijkt het alsof je sterkt sociaal betrokken bent. Is dat zo?
‘Betrokkenheid is niet het juiste woord. Mijn kunst is in ieder geval niet sociaal geëngageerd, als je dat bedoelt. Het is geen ontmoetingskunst, al heb ik in Berlijn met grote interesse de sociale interactie in de buurt bekeken. De sla werd gratis aan de mensen uitgedeeld, waardoor interessante contacten zijn ontstaan. Maar mijn interesse is afstandelijker, abstracter.
Ik ben geïnteresseerd in stedelijke gebieden en dan met name in de rafelranden en grenzen, bijvoorbeeld in de rand van de stad. Dat is een archetypische grens. Daar bevinden zich grote volkswijken, denk aan de Bijlmer in Amsterdam, de Banlieues in Parijs of Gropiusstadt bij Berlijn. Het zijn wijken waar veel gebeurt. Er wonen grote groepen mensen en het is interessant om na te gaan hoe daar geleefd wordt. Hoe functioneert de omgeving, de moderne en andere architectuur? Wat betekent het als je mensen stapelt? Wat zijn de achterliggende boodschappen van zo’n omgeving. De moderne architectuur bijvoorbeeld wordt inmiddels sterk bekritiseerd. Mensen willen geen beton, wordt dan beweerd, maar liever een eigen huisje en een tuin. Toch vertellen beide woonvormen iets over de manier waarop we denken.’
Je zegt dat je niet betrokken bent, maar uit een ander groot project dat ik van je ken De muts FC hochburg / The cap – FC hochburg dat je in 2004 voor Kasteel Ringenberg in Hamminkeln in Duitsland maakte, een dorp langs de snelweg vlakbij Oberhausen lijkt toch ook sprake van een toenadering tot het publiek.
‘Bij dat werk in Ringenberg waren de kasteelbezoekers het uitgangspunt. Ik vroeg me af wat mensen beweegt om een kasteel te bezoeken en stelde me voor dat iedereen wel eens kasteelheer zou willen zijn. Dat is toch een van de belangrijke motieven van die fascinatie voor kastelen. Er ontstond een interessante verbinding met voetbal, een sport waarin regelmatig gerefereerd word aan aristocratische titels. Denk aan de uitspraak ‘koning voetbal’, of de bijnaam van Franz Beckenbauer, der Kaiser – wat in Duitsland ook refereert aan Keizer Wilhelm II (S.M. ). En toen bedacht ik dat het leuk zou zijn als Duitse voetbalfans een keer kasteelheer zouden zijn. Vandaar die enorme muts in de kleuren van FC.Köln op een van de torens en op de muur ernaast de tekst: “1.FC Köln”. Dat het veel moeite heeft gekost om die muts te laten breien en op de kasteeltoren te plaatsen is bijzonder maar heeft weinig te maken met de crux van mijn werk.’

Mentaliteit en mystieke ervaringen
In veel van je werken is sprake van een anarchistische toonzetting. Je hanteert een bizarre humor en het lijkt erop dat je naar een maatschappelijk onderbewustzijn zoekt, zoals Amerikaanse kunstenaars. Ik denk aan Paul McCarthy of Eric Fischl. Bij het zien van het Koffiezetapparaat schoot me zijn iconische schilderij Sleepwalker (1979) te binnen, veel afgebeeld in de jaren tachtig. Je ziet de rug van een puberende jongen die naakt in een tuinzwembadje staat in een buitenwijk, een suburb waarschijnlijk, heel suggestief. Kan je zeggen dat je het onbehaaglijke zoekt?
‘Nou ja, onderbewustzijn… Ik gebruik het woord mentaliteit. Het gaat om grenservaringen, het oncontroleerbare. In Eengezinswoning Rizoom / The Single Family House Rhizome uit 2007 ging het mij om het horrorachtige effect dat uit zoiets als een wortelstok spreekt. Dat iets ondergronds voortwoekert, zoals je ook in sciencefiction films ziet, en dan plotseling boven de grond komt. Zo komt naast die prachtige roze villa’s in een Duitse buitenwijk, plotseling een klein villaatje boven de grond. Een omgeving wordt nou eenmaal niet alleen planmatig vormgegeven. Niet alles wat je ziet is functioneel. Een omgeving weerspiegelt evenzeer de mentaliteit van haar gebruikers en bewoners. Je kunt er de manier waarop wij denken aan aflezen als je goed kijkt.
Maar misschien is er meer. In het verleden werden mystieke ervaringen vaak aan de natuur verbonden. Zo werd over het sublieme gesproken, de rauwe, ongecultiveerde natuur van bijvoorbeeld vulkanen en bergen. In onze tijd is het grootse deel van de natuur verdwenen, er is vrijwel niets meer wild en ongeciviliseerd. In het verlengde daarvan vraag ik me soms af of je in een moderne stedelijke omgeving een equivalent van die ervaring kan vinden. Kunst kan volgens mij situaties creëren die deze mystiek voelbaar maken. Door kunst kan je de mentaliteit die een omgeving meebepaalt, leren zien. Je leert het gedrag van mensen en hun rituelen te herkennen en begrijpen.’

 

 

Henk Schut
When I Give I Give Myself en andere projecten
Door Saskia Monshouwer

Film-, theater- en muziekproducties zijn altijd het resultaat van de toepassing van meerdere artistieke disciplines. Zo werkte Federico Fellini samen met Nino Rota en werkt Toneelgroep Amsterdam regelmatig met beeldend kunstenaar Maze de Boer. Als je aan muziektheater denkt, neem Heiner Goebels, zal de samenstelling van de groep kunstenaars die samenwerkt nog veel gevarieerder zijn. Toch komt die disciplinaire veelzijdigheid in het kunstonderwijs niet altijd naar voren. De Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten (AHK) vormt een uitzondering. In de Masteropleiding Kunsteducatie staat de interdisciplinaire kunstpraktijk centraal, een. traject dat wordt ontwikkeld en begeleid door Henk Schut. Hij wordt terzijde gestaan door co-teacher en onderzoekster Diane Carp die de methode van Schut in kaart brengt en in een theoretisch kader plaatst.
Schut is een eigenzinnig kunstenaar die zich als conceptontwikkelaar, regisseur en projectleider vooral op muziek- en multimedia producties richt. Ik spreek met hem over zijn artistieke praktijk die even complex als vluchtig, even succesvol als experimenteel is. In 2014 werd een lange reeks visuele en auditieve voorstellingen uitgebreid met twee projecten in samenwerking met het Van Gogh Museum; hij ontwierp de Van Gogh Mile en maakte de tentoonstelling When I Give I Give Myself. De projecten lijken een exponent van de groeiende interesse voor interdisciplinaire kunstprojecten bij musea en andere maatschappelijke instellingen.

16 jaar London
Evenals de studenten van de Master Kunsteducatie ga ik voor ons gesprek naar zijn werkplaats in de scheepsbouwloods op het voormalige NDSM-terrein in Amsterdam. Omdat ik voor de noordelijke IJ-oever kies, krijg ik terloops iets mee van de recente nieuwbouw in de wijk. Henk wacht me op bij de deur van de loods. Eenmaal binnen is het stil. Het volume van de enorme hal slokt alle geluiden op, zelfs het doordringende geboor en getimmer. We klimmen een metalen trap op.
‘Wat een ruimte, he?’, glundert Schut.
‘Dat is een van de eerste dingen die ik de studenten mee wil geven. Dat gevoel van ruimte, die industriële proporties. Dat is iets anders dan de stad.’
We zitten aan een grote tafel. Langs de muren staan stalen stellingkasten vol lampen en gereedschap. Achter in de ruimte werkt een meisje, voorovergebogen over haar laptop.

Zou je wat over je achtergrond willen vertellen? Je hebt zoveel gedaan!
‘Ik ben begonnen als beeldend kunstenaar. Na afronding van mijn opleiding had ik de keuze: de Rijksacademie of de Royal Academy of Dramatic Art (RADA) in London. Het werd het laatste, een keuze die doorslaggevend was voor mijn carrière. Eigenlijk moest ik nu twee keer opnieuw beginnen, eerst in Londen tijdens mijn opleiding en later, toen ik terugkwam naar Nederland, nog een keer. Maar je kunt het belang van die opleiding moeilijk overdrijven. RADA was heel anders georganiseerd dan ik in Nederland gewend was. Er was een kleine groep leraren, allemaal kunstenaars, acteurs en regisseurs met een eigen beroepspraktijk en wij, de studenten, moesten zelf aangeven wat we wilden. Dat leidde tot bijzondere dingen.
Ik ben in London gebleven en toen ik vervolgens samenwerkte met de English National Opera en de Indiase schrijver Vikram Seth hebben we een voorstelling van Hamlet gespeeld waarbij alle tekst uitsluitend met de ogen werd voorgedragen. Stel je voor! Er was geïnteresseerd publiek dat toekeek. En er was een moment waarop we naar een locatie zochten. Het werd Plymouth, een stad met grote natuurlijke havens. Van daaruit vertrekken schepen om in de golf van Biskaje walvissen te spotten. Uiteindelijk hebben we inderdaad met dolfijnen gezwommen. Het was kortom een vrije, waardevolle ervaring. Er was ruimte. Ik ben zestien jaar in Engeland gebleven.’

Interdisciplinair
Schut spreekt enthousiast over Engeland. Hij articuleert en spreekt met zijn ogen en het is alsof hij iedere zintuiglijke ervaring benadrukken wil: de sensualiteit van het zwemmen met dolfijnen, de indrukwekkende stilte van het uitspreken van een tekst met de ogen. Voelen, ruiken, horen, het zijn zowel persoonlijke fascinaties als motieven in zijn voorstellingen. Bij het bekijken van de Youtube-trailer van Tallis in Wonderland, een voorstelling die Schut in 2009 met het Britse muziekgezelschap I Fagiolini maakt, kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat het oor centraal staat. De uitvoering van een reeks zestiende en zeventiende-eeuwse muziekstukken wordt onderbroken door gefluister en andere geluiden. Dat heeft een wonderlijk effect, want de muziek wordt niet verstoord. In tegendeel. Het extra geluid maakt je wakker, en het lijkt alsof je een beter inzicht krijgt in de structuur van de a capella zang.
Tallis in Wonderland is een prachtige voorstelling waarin je invloed duidelijk merkbaar is. Wat betekent een interdisciplinaire samenwerking voor jou?
‘De kern van een dergelijke samenwerking is dat de kunstenaars hun eigen weg gaan. Ze staat naast elkaar, volgen hun eigen lijn, functioneren autonoom’, antwoordt hij: ‘Denk aan het Japanse Nō-theater, daarin lijken acteurs en musici los van elkaar te functioneren. Als het stuk begint komt meestal één acteur op. Hij kijkt je niet aan…’
– Schut staat op, loopt naar de deur en doet voor –
‘… Het gezicht schuin afgewend van het publiek, laat hij een stilte volgen. Dan begint de muzikant met een eigen lijn… Heel verschillend en toch versterkt het elkaar. Het zwijgen in contrast met het geluid roepen een bijzondere spanning op. Japanners noemen dat ‘Ma’. Dat is bijvoorbeeld het moment dat het volledig stil is, nadat trommelaars tijdens een voorstelling voor hun leven gedrumd hebben. Zo’n magisch openblik dat je als het ware opzuigt.
En dát is een van de dingen die ik studenten wil laten ervaren, de essentie van ruimte of geluid bijvoorbeeld. Dan zie je de potentie ervan. Je kunt ermee werken. Je kunt ruimte bijvoorbeeld als een instrument opvatten. In het Nō-theater gebeurt dit ook. Onder het podium bevinden zich vazen die als klankkast functioneren dan maak je muziek met de vloer… Het zoeken naar essentie werd het fundament van dit AIR-programma. In een achttal bijeenkomsten werken we verschillende thema’s uit. Niet in theorie, maar daadwerkelijk als een artistiek onderzoek. De cursus is gerelateerd aan de artisticiteit van de studenten. Het gaat niet om het eindproduct; het gaat om het werkproces.’

Zowel Schut als Carp benadrukken hoe belangrijk het is dat de studenten zich in hun vraagstelling beperken. ‘Tijdens de conversatielessen wordt veel aandacht besteed aan hoe je een artistiek probleem formuleert. Niet: “ik wil iets doen over de dood”, eerder: “We gaan luisteren naar de stilte.” Het besef dat stilte en dood met elkaar te maken hebben en hoe zij met elkaar verbonden kunnen worden, komt dan vanzelf. De deelnemers, die vaak ook professionele onderwijzers zijn, bevinden zich weer in de rol van de student.’

De rode draad
De manier waarop Schut over studenten spreekt voert terug naar zijn eigen werk waarin hij voortdurend ruimte zoekt en aan conventies ontsnapt. Waar hij zijn visuele en auditieve vondsten aanvankelijk naar het muziektheater bracht, brengt hij nu steeds vaker ruimtelijke belevingen en geluid naar locaties die voor statische exposities zijn ingericht. De installatie In Between (2014) die tijdens de expositie expositie Masks and Sculptures from Ivory Coast in de Nieuwe Kerk in Amsterdam te zien was, is een goed voorbeeld. In dit werk onderzoekt hij of hij met een artistieke interventie (Ma) een constructieve bijdrage aan de tentoonstelling levert. De eerste opdracht van het Van Gogh Museum ging hieraan vooraf.
Het museum vroeg Schut in 2012 om een oplossing te vinden voor de verwarrende situatie tijdens de renovatie van het museum. Zeven maanden lang zal het gebouw op het Museumplein niet toegankelijk zijn voor publiek. Zo’n kilometer of twee verderop in de Hermitage, zal echter een selectie van werk uit de collectie worden getoond. Om beide plekken te verbinden ontwikkelt Schut een route waarlangs diverse beeld- en geluidkunstwerken te zien zijn, de Van Gogh Mile. Het pad wordt gemarkeerd door een rode draad die 2,2 kilometer lang door stad loopt, hoog aan de gevels van de huizen.
‘Toen ik het verzoek van het Museum kreeg, dacht ik na over het werk van Van Gogh. Via zijn manier van tekenen kwam ik bij die rode draad terecht die een getekende lijn verbeeldt. Over de kleur rood zegt van Gogh in één van zijn brieven dat zij een intrinsieke waarde heeft – de kleur staat nergens symbool voor, rood is simpelweg rood. Vervolgens zijn we gaan onderzoeken hoe die lijn zou kunnen lopen.’
Kwam de ervaring met interdisciplinaire producties je bij het verwezenlijken van deze projecten van pas?
‘De uitvoering van de Van Gogh Mile was een uitdaging. Het koord moest strak gespannen zijn, anders was het niets. Er moesten bevestigingspunten worden gevonden. Wist je dat alle lantaarnpalen in Amsterdam een nummer hebben? En dat alle bomen geregistreerd zijn? Een bomendokter kwam kijken of ze sterk genoeg waren om het touw te houden. Ook de magere brug moesten we over… Ik ben nu bezig met het documenteren van de Van Gogh Mile. Er is zoveel gebeurt tijdens de productie. Het is de moeite waard om dat in kaart te brengen. Maria Barnas, een van de deelnemers aan de expositie When I Give I Give Myself, zei tegen mij dat ik de verhalen daarover eigenlijk in een boek zou moeten opnemen…’
Schut neemt me mee naar een andere tafel. Er liggen foto’s van Amsterdamse gevels tegen elkaar aangeplakt. Ze vormen straten. Het is de start van de visualisering en documentatie van de rode lijn.
Uiteindelijke is dat project uitgemond in de Van Gogh-tentoonstelling die nu nog loopt…
‘Ja, When I Give I Give Myself, een expositie naar aanleiding van het gegeven dat het 125 jaar geleden is dat hij stierf. Ik had voor de Van Gogh Mile alle brieven van Vincent van Gogh gelezen en stuurde 23 beeldend kunstenaars en schrijvers een speciaal voor hen uitgekozen fragment met de vraag of zij daarop wilden reageren. Anish Kapoor, Arnon Grunberg… tijdens het lezen was ik op overeenkomsten gestuit die ik de kunstenaars wou voorleggen.. Het is natuurlijk prachtig dat die brieven er zijn. Van Gogh was kunstenaar en intellectueel. En de verbinding die ik maken wou heeft te maken met ruimte, het maken van keuzes en nemen van risico’s. Je moet jezelf als kunstenaar blootgeven.’
Er is te weinig ruimte om de expositie uitvoerig te bespreken. Jammer, want aan het enthousiasme van het Museum en haar medewerkers kan worden afgelezen dat naar nieuwe presentatievormen wordt gezocht en de ervaring van Schut is een waardevolle bijdrage. Het is heerlijk om geluid, muziek, beweging en ruimtelijke belevingen, tekst en beeld naast elkaar te gebruiken. Bij mijn vertrek laat hij me een geluidsexperiment horen waar hij mee bezig is. Uit luidsprekers in verschillende opstellingen klinken kabbelende vrouwenstemmen. Zij spreken over de Styx. Het is een prachtig geluid: het ene experiment is nog niet afgerond, terwijl het andere al weer begonnen is.

De expositie When I Give I Give Myself is t/m 17 januari 2016 te zien in het Van Gogh Museum.

 

 

 

top of page