Spaces for Criticism, een kunstkritiek op internet en the glitch

Rosa Menkman

Voordat ik begin te lezen in Spaces for Criticism, een nieuwe Valiz uitgave waarin twee Nederlandse theoretici, Pascal Gielen en Thijs Lijster, en twee Oostenrijkse, Suzana Milevska en Ruth Sonderegger, schrijven over de huidige stand van zaken in de kunstkritiek, wil ik eerst mijn indrukken en overwegen kwijt die ik naar aanleiding van twee nieuwjaarslezingen had.

Vorige week een middag in de zalen van het oude filmmuseum georganiseerd door de NVJ, de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Ik ben al jaren lid van die club, waarschijnlijk een jaar of vijfentwintig maar ben nog nooit naar een vergadering of bijeenkomst geweest. Ik lees zo nu en dan hun blaadje, betaal mijn contributie en heb enkele keren gebruik gemaakt van juridisch advies. Gewoon handig, een echte vakbondsclub. De andere middag vond plaats in het Stedelijk Museum en werd georganiseerd door de International Association of Art Critics, AICA. Zij organiseerden de lezingenreeks Het Nieuwe Netwerk en ik heb het boek dat ik in de eerste regels beschrijf daar aangeschaft.

Kunstkritiek. Ik herinner me een nummer van Museumjournaal over het onderwerp waarin de vraag werd gesteld of het kunstkritiek of kunstjournalistiek moest zijn, en aan de combinatie van de clubs waar ik lid van was, is af te lezen hoe mijn keuze uitviel. Ik schreef gewoon, naar eer en geweten, zonder me druk te maken over de vraag of het daadwerkelijk een kritiek kon worden genoemd. Veel wat ik schreef was onderdeel van iets dat ik als een langdurig leertraject zag. Geen kunstgeschiedenis gestudeerd en vanaf mijn eerste artikelen in Kunstbeeld was alles nieuw. Het Arnulf Rainer, Weens Christus impersonater en drama queen, Bill Viola’s zen zeurende videokitsch, levend vuur en staal bij Jannis Kounellis, maar vooral heel veel minder beroemde kunstenaars die deste échter schenen en nabij. Altijd met veel plezier en meestal met respect.

Inmiddels is de omgeving verandert. De journalistiek functioneert niet meer zoals voorheen. Kunstbeeld bestaat alleen nog als een dode naam op internet. De Groene is misschien het enige blad dat het papier trouw bleef en veel speelt zich af in eigen hoofd en huis, achter de computer, en dat was onderwerp van beide bijeenkomsten. In het regenachtige Vondelpark spraken op de bijeenkomst met de prozaïsche titel Digitaal Verdienen achtereenvolgens: Teun Gautier – oud directeur van uitgeverij de Groene Amsterdammer, Chris Klomp – zelfstandig werkend rechtbankjournalist en herrieschopper, NVJ-jurist Petra Oudhof en Giel de Winter van StukTV. En ik denk dat ik nog nooit van m’n leven met zoveel journaille in één ruimte zat, en ik zou ze overal herkennen: de brave meiden, harde werkers, die keurig ook de redactie doen; de slordige jongens, handig, gaaf formulerend altijd nog een artikeltje of fotoreeksje op de plank; de sloebers van over de vijftig (zoals ik) en de jonge jongens in pak en de meiden in rokken, altijd nét iets te nonchalant, nét te snel, te zelfverzekerd om sympathiek te zijn.

Maar het was wel leuk! Het ging over blendle, en hoe je een groot bereik kreeg. Het ging over facebook, twitter, instagram en youtube. Dat laatste werd met name door de vijfentwintigjarige Giel de Winter ter sprake gebracht. Ik weet dat ik dacht: Wat zit daar nou? Een jongen in een zwarte pyjamabroek met een wit gezicht en een vreemde ronde zwarte hoed op. Maar het was leuk wat-ie te vertellen had, en dat hij ook met hulp van anderen groot geworden was, ze geven je soms een kontje, en dat het ook toeval, maar ook een obsessie was, en – hier had ik echt bewondering voor – dat als je eenmaal veel (miljoenen) volgers hebt, en youtube bij je langs is geweest om een afspraak te maken, en je je zelfs een manager permitteren kunt, kwaliteit het enige is waardoor je bereik nog groter wordt. Giel de Winter? Thumb up!

Dat was de reden dat ik vond dat ik zo’n middagje eens bij moest wonen: Sinds ik mijn website heb omgebouwd tot blog heb ik zoveel meer plezier in m’n werk. Een ruimte zonder redactionele remmingen, zonder format door een ander bepaald. Bij Kunstbeeld voelde ik me nooit op m’n gemak. Aanvankelijk was het spannend. Gaandeweg zocht ik naar jonge kunst, ik wilde dichtbij zijn. Het format was geestdodend. Dit vreemde schrijven daarentegen, voor internet, dat ik zo’n jaar of twee geleden ontdekte, stuwt me voort. Aan de hand van zelfgekozen thema’s, op zoek naar een juiste vorm, op zoek naar … wat precies?

Hier komt de tweede lezingenmiddag in zicht. Nu heel ander volk. Een kleine groep kunsthistorici, organisatoren, schrijvers, museummensen waarvan ik redelijk aantal kende van gezicht. Een heel ander gezelschap dan dat van die journalisten. Als eerste spreekt Leontien Coelewij, over het netwerk van Seth Siegelaub in de jaren zeventig en zestig. Het is aardig, een of twee andere foto’s dan in de tentoonstelling te zien. Tja, Siegelaub. De tentoonstelling ontgoochelend, zijn inspanningen in de jaren zestig en zeventig? Niet oninteressant. Het boek met de lange titel: Carl Andre Robert Barry Douglas Huebler Joseph Kosuth Sol Lewitt Robert Morris Lawrence Weiner… Siegelaub was een reiziger en mijn interpretatie zijn genie is dat hij een manier van werken ontwikkelde die in de jaren tachtig door vrijwel iedereen werd toegepast: Hij maakte boeken en catalogi, waardoor het leek alsof exposities op verschillende plekken in de wereld daadwerkelijk met elkaar verbonden waren.

3/1969 March 1969 [One Month]
A group exhibition of North American and European artists in which each artist was asked to make a work on an assigned day during the month of March 1969. The participating artists were Terry Atkinson, Michael Baldwin, Robert Barry, Rick Barthelme, N.E. Thing Co., James Lee Byars, John Chamberlain, Ron Cooper, Barry Flanagan, Alex Hay, Douglas Huebler, Robert Huot, Stephen Kaltenbach, Joseph Kosuth, Christine Kozlov, Richard Long, Robert Morris, Claes Oldenburg, Dennis Oppenheim, Alan Ruppersberg, Robert Smithson, De Wain Valentine, Lawrence Weiner, and Ian Wilson.
7/1969-9/1969 July, August, September 1969. Juillet, Août, Septembre 1969. Juli, August, September 1969
An exhibition in which eleven artists each made a work in a different part of the world, and for which the tri-lingual catalogue (in English, French and German) served as the guide to the location and description of each work. The participating artists were Carl Andre at The Hague, Robert Barry in Baltimore, Daniel Buren in Paris, Jan Dibbets in Amsterdam, Douglas Huebler in Los Angeles, Joseph Kosuth in New Mexico, Sol LeWitt in Düsseldorf, Richard Long in Bristol, N.E. Thing Co. Ltd. in Vancouver, Robert Smithson in Yucatan, and Lawrence Weiner in Niagara Falls.
Gegevens uit een lijst van het archief van Moma.

Na Coelewij, in het format van de Stedelijk Museum conservatorenlezingen, spreekt Thijs Lijster. Hij legt uit waar de door Valis uitgegeven essaybundel over gaat: Niet over het einde van de kritiek, niet over de vraag wat is kritiek, maar waar is kritiek – in die verschuiving klinkt de Oostenrijkse samenwerking door: ‘Wo ist der Ort der Kunst, der Ort der Kritik’. Dit zijn in het Duitse taalgebied al jarenlang centrale vragen.
En tot slot spreekt Rosa Menkman. In de zaal met zoveel ouwe lui in donkere soms chique kleding is zij een bonte verschijning. Lichtend blond haar, kousen met helder blauwe strepen, rood, fel rood en een bonte sjaal om haar nek gewikkeld. Ik dacht dat het over internet zou gaan, begint ze haar verhaal.

rosa-menkman_1

Het is denk ik niet opportuun om het verhaal van Thijs Lijster volledig uit de doeken te doen. Ik vond het in principe wel sympathiek, vooral de vele citaten van Walter Benjamin. Ik kreeg meteen zin om Benjamin te lezen, daar kwam ik nooit aan toe. Veel van wat hij schreef begreep ik aanvankelijk niet. Of misschien is het zelfs anders, ik las zijn teksten niet uit angst dat ik ze niet begrijpen zou. Dat is mijn grote verworvenheid van de afgelopen jaren: ik lees weer en met plezier. Van Mieke Bal tot Michael Bathkin, van Goethe tot Howard Phillips Lovecraft. Ik durf te lezen begrijp het en begrijp het soms niet. Maar omdat ik lees, kom ik langzaam, langzaam steeds een stukje dichter bij een heldere formulering.

Dat is een belangrijk ding van kritiek. Misschien is de wereld blasé geworden – Dat was één van de argumenten van Lijster, dat het niet meer bijzonder is om kunst gezien te hebben, want iedereen kan het vliegtuig nemen. Maar is het genoeg om kunst ‘gezien’ te hebben en erbij te zijn? Is dat het enige wat over de beleving van kunst te zeggen valt? Ik denk het niet. En dat veel kunst op elkaar is gaan lijken en de canon vooral op de Biënnales ontstaat, waar een daadwerkelijk historisch besef ver te zoeken is – luidt zijn het vervolg van zijn overweging. Is dat zo? Hij heeft niet helemaal ongelijk, maar het is wel sterk afhankelijk van de focus die je kiest. Zijn visie geldt wellicht voor het wereldpodium, dat voor een groot deel het podium van de Biënnales en de superrijken is. Maar aangezien de groep superrijken door de extreme toename van hun inkomen en macht steeds kleiner wordt, is er een groeiden groep mensen die aan de lokale kunst gebonden is.

Fijn dat je op internet gewoon je gang kan gaan, denk ik dan. Daar is voldoende ruimte voor jezelf en je gedachten. Een mogelijkheid om een artikel goed te onderbouwen. Ik zou dit stuk niet kunnen schrijven, zonder links en rechts even te kijken hoe de details van sommige cv’s nou eigenlijk in elkaar zitten. Dat helpt. En ik doe het voor een ander. En je leert en leest, want ook internet heeft formats en beperkingen. Veel dingen zijn slordig geschreven, andere sites tonen alleen een glimmende buitenkant, maar wat zou het als je zelf je gang kan gaan en kan schrijven en publiceren wat je wilt, zorgvuldig bouwen kunt aan een samenhang die je zelf bedacht hebt en zelf laat groeien.

’s Nachts in bed zinderen m’n hersens na. Wat vind ik goede kritieken?
Walter Benjamin is een waardevolle stem. Het was ook zo’n bijzondere tijd. Toen ik over Dan Dada schreef in het kader van Werkman, was ik onder de indruk van de fantastisch fotografie uit die periode, de film, Tristan Tzara, noem maar op. Benjamin en Adorno die als eersten proberen te vatten wat zich daadwerkelijk afspeelt. Nét iets minder dan honderd jaar geleden – een mensen leven is veel te kort!
Hito Steyerl schreef een tekst die me werkelijk raakte. (Jan Verwoerd was de andere theoreticus die ik bewonder om zijn werk, maar wiens teksten ik niet echt begrijp.) Van Steyerl was het overigens niet zomaar een tekst die me trof, maar een van de films die ik in Eindhoven zag, waarop ze een lezing gaf. In die lezing volgde ze – ik meen op grond van een foto van een bominslag – waar de bom gemaakt was en vandaan kwam. Het was een complex verhaal, zoals je in een boze surreële droom van de verkeerde details een werkelijkheid bouwt die uiteindelijk echter blijkt dan het oorspronkelijke voorval zelf. Filosoof, kunstenaar, criticus: het kan me niet schelen wie schrijft als er maar iets bijzonders gebeurt en de schrijver de tijd genomen heeft om na te denken.
Rosa Menkman hoort ook in dit rijtje thuis. Ik ben meteen in de ban van de Glitch.

Het viel me op dat in deze bijeenkomst van AICA wel over internet, filosofie, beeldende kunst en theorie werd gesproken, maar niet over de relatie tussen kritiek en literatuur. Toch ook een interessante relatie. Ik vond De Groene niet bijzonder genoeg om het abonnement te handhaven, maar ik betaal wel voor De Gids. Wo ist der Ort der Kritik? Zonder andere teksten, zonder netwerk en collegae, zonder realiteitsbesef, zonder tijd en zin om informatie en kennis op te nemen, zonder schrijflust, zonder literatuur, zonder kunst kom je er niet.

Rosa Menkman| Blitsbitsbits
AICA: Het Nieuwe Netwerk │Leontine Coelewij, Thijs Lijster. Rosa Menkman │22.01.2016  │ Stedelijke Museum
Digitaal Verdienen │NVJ │  Teun Gautier, Chris Klomp, Petra Oudhof, Giel de Winter │14.-1.2016 │VondelparkCS

 

top of page