Stephan Keppel – Soft Curve /Circular Act. Amsterdam 2019 – 2020. Formaat prints 78×114 cm.
Zaterdag 18 januari 2020
Meestal loop ik via de Nassaukade naar het Centraal Station omdat ik dan via de kade ‘achterom’ kan. Maar omdat ik nu naar de Veemkade moet, de achterkant van de Piet Heinkade, aan de andere kan van het Station besluit ik om via de Lijnbaansgracht en de Brouwersgracht te lopen. Ik kom niet meer zo heel erg vaak in dit oude gedeelte van de stad. Meestal bezoek ik de buitenwijken met hun lage moderne stempelbouw en hoge stijve nieuwbouw, vele groen en brede grijze straten, maar ook het opgeknapte oude deel van Amsterdam heeft charmes.
De achterkant van de kleine huizen op de Marnixstraat bijvoorbeeld; De manier waarop doorzichten en hoeken van wat minder bekende straten zich ontvouwen als je bijna bij de Brouwersgracht bent: de Kromme Palmstraat, de Driehoekstraat. Om de hoek bij een oud industrieel pand ontmoet ik een vriendin. Ook zij heeft interesse in stadsstructuren, wandelen, gebouwen en natuur.
We praten kort over de manier waarop je een stad kan leren kennen.
Ik vertel haar dat ik inmiddels probeer om in een aantal teksten de ervaring van het wandelen te structureren. Zij vertelt over een opdracht om een wandelpad van tweeëntwintig kilometer met groen te voorzien.
Ik wandel verder. Zij fietst weg.
Al snel passeer het gebouw waar het Landelijk fonds voor de kunst gevestigd is. Het eerste kunstbastion dat ik zal passeren. Straks, als ik bijna op mijn bestemming ben, zal ik het tweede bastion zien liggen. Altijd ook een angstig gevoel.
Ik neem een stukje Haarlemmerstraat. Op de een of de andere manier niet mijn ding en ga dan via de Korte Prinsengracht onder het spoor door. Sinds de Westerdokkade werd volgebouwd met grote, gesloten, appartementenklonten is die onderdoorgang belangrijk geworden. Van een smerig binnendoor, naar een fijne, wat bizarre overgang. Eerst het laatste stuk baksteen van de grachten, oude huizen, enkele winkels. Geen fietspad te zien, wel afzettingen en waarschuwingsborden en –lint. Dan de donkere ruimte van het treinviaduct, een flink aantal meters onder een dak van met klinknagels voorziene ijzeren balken. Zwart water, vlak naast het fietspad. Er wordt gewerkt. Om de voorbijganger een veilig gevoel te geven in die vochtige ruimte waar duiven huizen in de loze ruimte van de dubbele T van de balken, hebben ze felle bouwlampen geplaatst. Het licht vormt een uitwaaiende witte vlek. Er groeit mos waar de brug blijkt te lekken. De kleine stalactieten zijn waarschijnlijk al verwijderd, evenals de graffiti, want voor de rest is het er schoon.
Het begint inmiddels te schemeren. Ras nadert ‘het blauwe uur’ dat je tussen de lichten en bij het water van het station op een fantastisch manier beleven kunt. Nieuwbouw en oudbouw, treinverkeer, autoverkeer, water en boten, kades, een restaurant in een brug die draaien kan. Aan de overkant van de weg bevindt zich het wijde water van de Amstel met in tegen de horizon het gebouw van het filmmuseum, een blinde vlek op je netvlies. Het oude Shell-gebouw dat nu een nieuwe attractie is en een groteske indruk maakt, neonpaars, rood en wit. De rode remlampen van de auto’s, de gele en witte lampen voor, de reflectoren van de fietsers, de straatverlichting die net is aangegaan, de verlichting van het Centraal Station en alle kantoren, de lampen op de vijf kranen die hoog boven de laatste nieuwbouw uitsteken, de bonte lichten van de winkels. Tegen het blauw van het water en het blauw van de lucht. Het verkeer gaat alle kanten op. Rijdend. Fietsend. Wandelend. Varend. De zon verdwijnt.
Het is magisch en volstrekt kunstmatig. Het verdwijnende zonlicht wordt gaandeweg kunstlicht. De bewegingen lijken stil te staan, ze zijn in een kader gevangen, als de projectie van bewegende beelden op de façade van een flat. Is er nog ergens leven te zien, anders dan dat van de mens. Geen mos of korstmos. Hier en daar algen, een groene aanslag op de stoep. Heel kort gras, vlakbij een muur.
Er zijn twee posters in de omgeving die me onmiddellijk opvallen. Een peperbus is voorzien van een mat-groene poster met witte ornamenten, bladeren, stengels: Aankondiging van de nieuwe expositie in het HEM op het Hembrugterrein. Maarten Spruyt maakt er een tentoonstelling. Hij denkt in sferen of zoiets, ik heb er weinig vertrouwen in. De ander posters zijn van een even commerciële expositie, de lichtjes en lampenroute van het Amsterdam Light Festival. ’t Zou me niet verbazen als het om dezelfde ontwerpers ging. In ieder geval heeft de opzet overeenkomsten: Veel geld voor reclame en praatjes, weinig aandacht voor kunst. Maar de poster is mooi: Eerst een roze bol. Op de tweede lantarenpaal is de bol vuurrood. Dat rood wordt versterkt door de ondergaande zon en de geblokte kunststoffen noodmarkering op de grond langs de kant van de weg.
Als ik dan naast een groot industrieel gebouw een afslag neem richting de kade en het water is het plotseling stil. De lucht is nu bijna zwart. Rustig licht aan de overkant en rechts van mij de mooie brug naar het KNSM-eiland waar ik straks onderdoor ga. En Route 11.