126.

Marc Nagtzaam 31

Marc Nagtzaam,  Zeichnungen / An Index of Notes / Jpeg / Variable dimensions / 2019 – ongoing

Zondag, 18 oktober 2020

Toen ging ik toch naar zee. Op de fiets door het havengebied langs het Noordzeekanaal, via IJmuiden. Eerst dus een heel stuk ‘industrieel’, achter het Slotervaart Station door, via de smalle weg met de droef kijkende zilverpopulieren naar het gebied waar de Randweg heerst. Ik neem de Ruigoordroute, dezelfde route die ik enkele weken eerder samen met J. heb genomen. Omdat ik de aantekeningen over die tocht pas veel later uit heb gewerkt, herinnerde ik me niet alles. De route is weer helemaal nieuw en ik verbaas en verheug me.

Eerst de mooie fietsbrug over bij het station, een elegante en praktische brug tussen de rails op poten. Er wordt gebouwd. Straks is alles vol, dan snel tussendoor naar de weg die naar het buitengebied leidt. Eerst de droevige bomen en de sombere moderne gebouwen langs het spoor. Staatsbosbeheer zie ik op een bord. Daar tegenover het Haga college, wit met blauwe chevronmotieven, mooi. Een goede keuze in deze treurige rotswoestijn. Naast het college en de kantoren van flintstone-stenen de Klimclub. En helemaal achteraan, al aangekondigd door meerdere kleine lesauto’s het CBR. Het is zaterdag, dus druk. Kleine groepjes wachtenden, een beetje nerveus.

Als je de rotonde bij het CBR genomen hebt en de lange weg op draait die langs de havenbekkens aan het Noordzeekanaal ligt, kijk je recht tegen de Westrandweg aan. Ik weet niet zeker of dat hier al de A9 is, misschien is het de A5. Koentunnel meen ik, richting Alkmaar. Ik weet wel dat de hoge weg op de vele betonnen pilaren, straks afbuigt naar links, naar Halfweg, daar gaat de weg de straat over en dan de polder in. Ik heb deze informatie nu niet gecheckt en het kan dus enigszins anders zijn, ik rijdt immers geen auto. Zeker weet ik dat ik dit stuk nooit gewandeld heb. Moet ik nog een keer doen, denk ik dan. De Randweg buigt af naar links. Zo nu en dan zal ik die weg op deze fietstocht weer tegenkomen.

De omgeving is vreemd. De zilverglanzende containers van de een of de andere fabriek. De hoge schoorstenen van de energiecentrale, het Amsterdams Energie Bedrijf de A.E.B.. Het is niet de enige ‘groene’ energiefabriek die hier staat, het zijn er een stuk of drie. Het ruikt een beetje smerig. Iets wat met verrotting en chemie te maken heeft. Verderop ruikt het naar mout, een geur die ik wel prettig vindt. Ergens zullen graansilo’s staan, cacao en soja-overslag. Het gras is laag en groen. Zo wonderlijk als in het smalle straatje met de witte bomen is het hier niet. Daar is alles groen en laag. Hier staan tussen het gras de bloemen. Ik zie wat gele bloemen waarvan ik de naam niet ken, een enkele paarse knopjes, wat droge zuring. In sommige bermen staat een heel lelijk beeld, eerst een kangoeroe, dan een stier en nog verder weg een baviaan die met d’r billen in de klaprozen staat. Ik schrijf dat het een dame is, dat is natuurlijk niet waar. Zulke merkteken zoals hier zijn neergezet, kunnen enkel mannelijk zijn: de stier heeft duidelijk ballen.

Het landschap is schraal. Veel bloemen zijn later gezaaid. Aan mijn linkerhand verschijnt tussen de enorme loodsen zo nu en dan een moerasje. Wat bomen aangeplant. Vaak populieren, loodrecht. Een enkele wilg. Bijna Ruigoord. Om het ietwat concreter te maken tel ik de loodsen het zijn er tegenover het dorp een stuk of tien. Ze zijn grijs en enorm. Voor nieuwe loodsen wordt reclame gemaakt. De meeste doen iets met logistiek. Er staan wagens van supermarkten en elektronicabedrijven die thuis bezorgen. Er staan enorme vrachtwagens die met hun kont in de daarvoor bestemde gaten passen, vele tientallen op een rij. Dat die vrachtwagens zo groot zijn, maakt het stadsverkeer vaak zo gevaarlijk. Ik fiets niet graag langs zo’n enorme wagen waarvan de chauffeur meestal doet alsof hij mij niet ziet. Dan de VOPAC, de VOPAC, de VOPAC-tanks met en zonder bizarre beschildering. Het oog bij Ruigoord is weer kaal. Er wordt vreselijk veel vernietigd om een industriegebied op een industriegebied te laten lijken.

Bij de vierkante groene berg, vlak na een prachtige kolenoverslag (denk ik). Vele hoge stofbergen, sommige zwart, andere wit, en een hallucinerend wit-zwart. Na de stilstaande witte windmolens in de verte – als ze stilstaan is het nog veel vreemder, die hoge dingen in de even witte lucht, als een luchtspiegeling, een fata morgana – komt de pond en het eerste echte stukje water. Het brede Noordzeekanaal. Er vaart een schip. Straks volgt de lange smalle weg langs het kanaal richting Velzen.

Het Noordzeekanaal heeft veel stuk gemaakt. Dat kan je nog steeds zien. Twee delen Noord-Holland gespleten. Geen aan elkaar, geen nuttige verbinding meer, dat er enkele ponten en tunnels zijn, en je over de sluizen naar de andere kant kunt, doet hier niets aan af. Het oude Velzen ligt er mooi en nutteloos bij. Langs het kanaal, waar uit de weeromstuit boslandschap is gemaakt: re-creatie. Een oude boerderij. Een uitzichttoren. Een huisjesresort. Een indoorskihal. En veel hoge bomen, vaak populieren en ander snelgroeiend spul.

Na Velzen, IJmuiden. Het kanaal is nu helemaal zichtbaar. Boven Tatasteel een enorme bijna zwarte wolk. Het ziet er dreigend uit. Vooral allemaal waterdamp. De damp uit de schoorstenen lijken de wolk te voeden. De schepen zijn vrolijk van kleur. Het oranje-geel van de loodsen. Het blauw, het rood, het wit, tegen de groene wallekant. De industrie is magistraal en subliem. Ik ben bijna bij de sluizen en koop een zak drop.

Ik ga niet over de sluizen. Niet de bedoeling, bovendien zijn ze gesloten. Ga langs het water en de visafslag. Weer die enorme vrachtwagens, maar nu heel dichtbij. Ik slinger voorzichtig tussen de stilstaande vrachtwagens door en kijk naar het zaterdags publiek. Ze kopen vis uit gewoonte. Als ik over de brug langs de haven ga, kan ik terugkijken naar de ligplaatsen van de schepen, een rood-wit schip dat bij de sluizen ligt; De enorme ferry, naar New Castle zie ik staan; en de vele plezierschepen. Ik volg de weg in de richting van het bunkermuseum, daar zie ik een duinpad gaan.

Ik sla het pad in en verdwijn in de duinen. Grote bossen duindoorn links en rechts. Enorme bergen, zilvergroene naalden, bleke bessen onder het naaldendak. De beste bessentijd is voorbij. Geen bessen, wel zo nu en dan bottels, vuurrood en donkerrode kleine bessen aan de lege takken van een meidoornstruik. In de duinen zie ik hier en daar ook een struik met wonderlijk mooie diep roze bessen, geen idee welke boom of struik dit is. Ik stap niet af en het blad is grotendeels weggewaaid.

Ik wil niet door de duinen blijven fietsen. Ik wil zoals ik me voor nam de zee zien. Daarom besluit ik met de fiets aan de hand een duinpad te nemen dat zo te zien naar het strand leidt. Het prachtige, grote, brede, natte strand in de bocht van de sluizen en het hoogovenbedrijf. Als ik de heuvel genomen heb en mijn fiets door het rulle zand heb gesleept, sta ik op de mooie open vlakte. Alles is één: Het rechts van de Hoogovens, straks in mijn rug. Het links van de torenflats van Zandvoort. Ze liggen in de schemer en lijken heel dichtbij. Het donker bruine, natte zand onder mijn voeten, vol schelpen, krabben en scheermessen. Het zilverblauw van de lucht en de zee. De lucht bij Zandvoort is wat lichter, omdat achter de wolken de zon schijnt. Het is een zon als op het schilderij ‘l’impression (soleil levant)’ van Claude Monet, zonder het ochtendrood dan, want het is middag. De lucht bij Tata steel is zwart en zal naarmate ik verderloop langzaam lichtblauw worden en opklaren. Zonlicht op zee, terwijl het boven land nog donker en vochtig is. Ik loop een flink stuk. Zandvoort blijft mistig en ver weg. Ergens bij Parnassia besluit ik weer omhoog te gaan. Dan fiets ik verder en terug naar de stad. En Route 127.

EN ROUTE is een experiment waarin herhaling centraal staat. Het is een onderzoek naar de flexibiliteit van taal en de flexibiliteit van de waarneming. Hoe komen schrijven en (voort)bewegen samen als je steeds dezelfde routes neemt? index
top of page